1vwo H2: ontkenning + H3: avoir en bezittelijk voornaamwoord

H2 & H3: herhaling leerstof
H2: ontkenning
H3: Avoir + bezittelijk voornaamwoord 
1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2 & H3: herhaling leerstof
H2: ontkenning
H3: Avoir + bezittelijk voornaamwoord 

Slide 1 - Slide

De ontkenning

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Stappenplan Ontkenning
  • Stap 1: onderwerp zoeken
  • Stap 2: persoonsvorm zoeken (= werkwoord)
  • Stap 3: Ne/ n' ... PV... Pas

LET OP:
  • n' --> pv begint met klinker
  • un, une, des --> DE/ D' na ontkenning, behalve als de pv een vorm van être is

Slide 4 - Slide

Andere ontkenningen
NE   PV   PAS         = niet/ geen
NE   PV   JAMAIS   = nooit
NE   PV   PLUS       =  niet meer

Slide 5 - Slide

Je ne mange pas la baquette
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quiz

Il ne va pas à l'école
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quiz

Nous ne avons pas de cours
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Pierre ne mange pas une pomme
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

Ce n'est pas une pomme
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

Je vais au collège. (niet meer)

Slide 11 - Open question

Vous êtes à la maison. (niet)

Slide 12 - Open question

Tu habites en ville. (nooit)

Slide 13 - Open question

Ils mangent des baguettes. (niet meer)

Slide 14 - Open question

Il y a une tente. (geen)

Slide 15 - Open question

C'est un cousin. (geen)

Slide 16 - Open question

Het werkwoord "avoir"

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

H3: Het werkwoord avoir = hebben
J'ai                 = ik heb
Tu as             = jij hebt
il/elle/on a      = hij/zij/men heeft
nous avons   = wij hebben
vous avez      = jullie hebben/ u heeft 
ils/elles ont    = zij hebben

Slide 19 - Slide

Wat is de betekenis van het werkwoord avoir
A
kijken
B
hebben
C
zijn
D
luisteren

Slide 20 - Quiz

Elle (avoir) un frère qui s'appelle Hugo
A
a
B
as
C
est
D
es

Slide 21 - Quiz

Christine et Sophie (avoir) beaucoup de devoirs.
A
a
B
sont
C
est
D
ont

Slide 22 - Quiz

jij hebt
A
tu es
B
tu as
C
j'ai
D
tu habites

Slide 23 - Quiz

avoir
(b.v. j'ai)

Slide 24 - Mind map

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Slide

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
haar
B
zij
C
mijn
D
jullie

Slide 26 - Quiz

Waar staat een bezittelijk vnw bij? +Geef een voorbeeld

Slide 27 - Open question

Stappenplan
  1. Welk bezittelijk voornaamwoord? mijn, jouw,...
  2. ZNW: le/ l', lales
  3. Waar botsen ze? --> schema

Slide 28 - Slide

Schema bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Slide

LET OP: Een woord met een klinker of stomme 'h'
Dus l'(m)/ l'(v): altijd vorm uit de kolom van LE
Mijn vriendin heet Marie 
Mon amie s'appelle Marie 

     Ma amie s'appelle Marie =FOUT

Slide 30 - Slide

Wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord 'jouw'?
A
mon/ma/mes
B
ton/ta/tes
C
son/sa/ses

Slide 31 - Quiz

Wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord 'uw'?
A
notre/ nos
B
votre/ vos
C
leur/ leurs

Slide 32 - Quiz

(Jouw) ami est très sympa.
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 33 - Quiz

(Haar) parents sont très sévères.
A
son
B
tes
C
ses

Slide 34 - Quiz

(hun) parents sont très sévères.
A
leur
B
leurs
C
votre
D
vos

Slide 35 - Quiz

Vragen??

Slide 36 - Slide