§3 onderwerp en werkwoordelijk gezegde

Onderwerp en werkwoordelijk gezegde
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Onderwerp en werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Planning
  • Huiswerk persoonsvorm en zinsdelen bespreken
  • pitches? hoe doe je dat?

Slide 2 - Slide

Doelen
  • Ik kan het onderwerp vinden in een zin.
  • Ik kan het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.

Slide 3 - Slide

Terugblik:
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Open question

Terugblik:
Een zinsdeel, wat is dat ook alweer?

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De getuige was overtuigd van haar verhaal.

Slide 6 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen.
De getuige was overtuigd van haar verhaal.

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Link

Wat is het onderwerp:
De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
Martin maakte een PowerPointpresentatie.
A
Martin
B
maakte
C
een Powerpointpresentatie
D
er is geen onderwerp

Slide 10 - Quiz

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Wat is het onderwerp?

Slide 11 - Open question

Hij gaf gisteren de eerste training.
Wat is het onderwerp?

Slide 12 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ben naar school gelopen.


A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 13 - Quiz

De tocht heeft ons twaalf euro gekost.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft gekost
B
heeft
C
gekost
D
twaalf

Slide 14 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Mijn broer zit naar buiten te kijken.

Slide 15 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ruim mijn kamer morgen op.

Slide 16 - Open question

Maak een zin met een werkwoordelijk gezegde.

Slide 17 - Open question

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4 op blz. 208 + 209

Slide 18 - Slide