Zelfstandig werkwoord - hulpwerkwoord deel 2

GRAMMATICA WOORDSOORTEN 
Zelfstandig werkwoord - hulpwerkwoord, DEEL 2
Zelfstandig werkwoord & hulpwerkwoord
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

GRAMMATICA WOORDSOORTEN 
Zelfstandig werkwoord - hulpwerkwoord, DEEL 2
Zelfstandig werkwoord & hulpwerkwoord

Slide 1 - Slide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Doel van de les: 

Je kunt zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden herkennen. 

Slide 2 - Slide

Zelfstandig werkwoord (I)

- een zin kan niet zonder een zelfstandig werkwoord (zww)

- als een zelfstandig werkwoord weggelaten wordt in een zin, dan klopt de zin niet meer.

- Het geeft aan wat het onderwerp 'doet': studeren, tennissen, tuinieren, kwispelen of vallen. 


- zelfstandige werkwoorden kun je niet weglaten in een zin

- zelfstandige werkwoorden geven betekenis aan de zin


Slide 3 - Slide

Zelfstandig werkwoord (II)
DUS: Elke zin heeft één zelfstandig werkwoord.

Dit is het belangrijkste werkwoord van de zin. 
Het zelfstandig werkwoord heeft veel betekenis 
(plaatje in je hoofd).

De leerlingen fietsten hard. 




Slide 4 - Slide

Hulpwerkwoorden

- Komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord.
'helpen' om het gezegde te maken; denk aan: hebben, worden, zijn, zullen, kunnen, mogen.


Slide 5 - Slide



De leerlingen hebben hard gefietst.


De leerlingen fietsten hard.


Grammatica woordsoorten
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
zelfstandig werkwoord

Slide 6 - Slide

Wat is het zelfstandige werkwoord?


1. Elsa wil graag een keer gaan skiën.
A
wil
B
graag
C
gaan
D
skiën

Slide 7 - Quiz

Antwoord (uitleg)
1. Els wil graag een keer gaan skiën.


- ZWW = wat het onderwerp 'doet' --> skiën
- belangrijkste werkwoord in zin --> skiën
- HWW 'helpen' --> 'wil' en 'gaan' helpen om gezegde te maken

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 8 - Slide

Wat is het zelfstandige werkwoord?

2. In de herfstvakanties ga ik uitrusten.
A
ga
B
herfstvakantie
C
uitrusten
D
ik

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de hulpwerkwoorden in deze zin?

3. De buurvrouw zal echt wel voor je katten willen zorgen tijdens de vakantie.
A
zal
B
zal, willen
C
zorgen
D
De buurvrouw

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de zelfstandige werkwoorden in de zin?

4. Blijven jullie slapen of komen jullie eten?
A
slapen
B
slapen eten
C
eten
D
blijven komen

Slide 11 - Quiz

Antwoord (uitleg)
Blijven jullie slapen of komen jullie eten?

Je hebt hier te maken met een samengestelde zin: een zin die uit twee zinnen bestaat.
Blijven jullie slapen?  Komen jullie eten? 
Blijven jullie slapen of komen jullie eten?
Een samengestelde zin heeft dus meerdere zelfstandige werkwoorden. 

Slide 12 - Slide

Wat zijn de zelfstandige werkwoorden in deze zin?

5. De volgende keer moet Luuk de afwas zorgvuldiger doen, want de borden zijn nog vies.
A
doen
B
Luuk
C
moet doen
D
doen zijn

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de hulpwerkwoorden in deze zin?

Luuk heeft de afwas nog niet gedaan, omdat hij eerst ging voetballen.
A
heeft ging
B
Luuk
C
heeft gedaan
D
voetballen

Slide 14 - Quiz

Je kent als het goed is...
- hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden helpen het zelfstandige werkwoord in de zin. Je zou ze eventueel weg kunnen laten. 
- zelfstandige werkwoorden. 
Zelfstandige werkwoorden zijn de belangrijkste werkwoorden in de zin. Je kan ze niet weglaten! 


Zelfstandige werkwoorden staan meestal aan het einde van de zin en zijn (als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is dit het zelfstandig werkwoord)

Slide 15 - Slide

Opdrachten
Zie het A4'tje op het bord!

Slide 16 - Slide