3.7 grammatica niet aangepast

welkom
3.7 
grammatica

Wie ziet de taalvoutjes?
<<<<<<<<<<<<<<<
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

welkom
3.7 
grammatica

Wie ziet de taalvoutjes?
<<<<<<<<<<<<<<<

Slide 1 - Slide

Doel 
In deze paragraaf leer je:
- hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt;
- hoe je het onderwerp vindt;
- hoe je het lijdend voorwerp vindt.

Slide 2 - Slide

Instructie 
werkwoordelijk gezegde:
alle werkwoorden in een zin
  • alleen de pv
  • de pv en alle andere werkw.
voorbeeld:
Julia maakt haar huiswerk.
Julia wil haar huiswerk gaan maken.
Let op soms staat er in de zin:
  • aan het+ infintief
  •  te+ infinitief
vb: Ze probeert niet te kijken
soms: 
  • SPLITSBARE WW= WW. met een voorzetsel
vb: Ik ga afwassen
Ik was vanmiddag af

Slide 3 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit:
A
Alleen de pv
B
de pv + alle andere werkwoorden
C
het onderwerp
D
het lijdend voorwerp

Slide 4 - Quiz

Wat is het wg?
Jan wil zijn computer gebruiken.
A
jan
B
zijn computer
C
wil
D
wil gebruiken

Slide 5 - Quiz

Wat is het wg?
Zij heeft met mijn werk geholpen.
A
heeft geholpen
B
zij
C
met mijn werk
D
heeft

Slide 6 - Quiz

Wat is het wg?
Ik probeerde haar gisteren te helpen.
A
ik
B
probeerde te helpen
C
te helpen
D
probeerde

Slide 7 - Quiz

Wat is het wg?
Straks was ik dat af.

Slide 8 - Open question

Wat is het wg?
Hij probeert de hond te vangen

Slide 9 - Open question

Zelfstandig Werken
Blz. 240: Opdracht 2
  1. Onderstreep de pv
  2. Zet zinsdeelstrepen
  3. Benoem het wg 
Klaar?
  • Probeer of je het onderwerp (O) kunt benoemen
  • Stel de vraag Wie/wat + wg?

 
timer
10:00

Slide 10 - Slide

afsluiting
- Wat niet af is, is huiswerk voor morgen.

Succes!

Slide 11 - Slide

Vervolg grammatica
Zinsdelen benoemen:
Je kan de PV benoemen
Je kan het WG benoemen
Je kan het OW benoemen
Je kan het LW benoemen

Slide 12 - Slide

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 13 - Quiz


De leerlingen zwaaiden naar hun vrienden.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 14 - Quiz


Is dat wel een goed idee?
___
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 15 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 16 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?Waarom geeft zij hem een dropje?
A
geeft
B
zij
C
geeft een dropje
D
er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Joris heeft gisteren zijn examen gemaakt.'

A
heeft
B
heeft gemaakt
C
gemaakt
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quiz

Noteer het werkwoordelijk gezegde. "Samara belt haar moeder op"

Slide 19 - Open question

Noteer het werkwoordelijk gezegde. 'Marijn heeft een leuk shirt aangetrokken.'

Slide 20 - Open question

Instructie onderwerp
Wie of wat + wg (alle werkw+pv)
Hij/ stond /te wiebelen/ op een trap.
           wg        wg   
Wie (of wat) stond te wiebelen?    HIJ      
Getal/onderwerpproef
Daarom hield ik de ladder vasthield vast = wg
Daarom hielden wij de ladder vast:     WIJ= OW
let op: gebiedende wijs heeft geen OW: Sta op!  Kom nou maar mee!

Slide 21 - Slide

Wat is het onderwerp:
De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Wat vond jij van de storm zondag?
A
wat
B
jij
C
vond
D
de storm

Slide 23 - Quiz

Waarom heeft de politie de dader gearresteerd?
A
de dader = onderwerp
B
de politie = onderwerp

Slide 24 - Quiz

Hij heeft een voetbal gevonden.
Het onderwerp is

Slide 25 - Open question

Instructie Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp: wie of wat + WG+OW
* het OW doet iets met het LV
* begint nooit met een VZ
vb: Morgen/ maken/ we/ de toets. (wat maken we? de toets)
                              wg       ow                     
vb: Voor deze toets/ heb/ ik /2 uur/ geleerd. (wat heb ik geleerd?)
                                      wg  ow                     wg                  


Slide 26 - Slide

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

wat is het LV?
Het blad ritselde gisteren erg in de wind.
A
het blad
B
gisteren
C
in de wind
D
er is geen LV

Slide 28 - Quiz

Wat is het LV?
Dan maakt de politie de deur open.

Slide 29 - Open question

Benoem het lijdend voorwerp:
Alle leerlingen hebben een laptop.

Slide 30 - Open question

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 31 - Quiz

zelfstandig
Je hebt de instapoefening gemaakt en aantekeningen gemaakt.
Vervolg nu de route door de paragraaf (opdr.3 blz. 239)

Klaar?  maak de quizvragen op de volgende dia's

Slide 32 - Slide

Grammatica 3.2
Herhalen:
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Slide 33 - Slide

Het onderwerp in de zin vind je door de volgende vraag te stellen:
A
wat?
B
wie/wat + wwgez(pv)?
C
wie/wat + ow?
D
wie?

Slide 34 - Quiz

Welke vraag stel je om het onderwerp in de zin te vinden?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.
_______
A
Wat koopt?
B
Wat koopt Peter?
C
Wie koopt voor zijn vader?
D
Wie koopt?

Slide 35 - Quiz

Onderwerp?
De dikke grizzlybeer die staat te eten | kijkt | naar mij.
_____

Slide 36 - Open question

Wat is het WWG?

Het populairste en aantrekkelijkste meisje uit onze klas werd voor het eerst afgewezen.
A
werd
B
werd voor het eerst
C
werd afgewezen
D
werd eerst

Slide 37 - Quiz

Zinsdelen juist verdeeld?

Het populairste en aantrekkelijkste meisje uit onze klas | werd | voor het eerst | afgewezen.
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz

Wat is het OW

Het populairste en aantrekkelijkste meisje uit onze klas | werd | voor het eerst | afgewezen.
A
het populaire meisje
B
meisje
C
Het populairste en aantrekkelijkste meisje uit onze klas
D
meisje uit de klas

Slide 39 - Quiz

Wat is het LV?
Het liefst eten mijn broertje en ik zelfgemaakt pizza.

Slide 40 - Open question

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 41 - Open question

Aan de slag
In je online werkboek maak je van hoofdstuk 3.7 Grammatica:
Opdracht 1 t/m 8 + 10 t/m 23

Slide 42 - Slide

Wat kun je vertellen over de toets?
LV?

Slide 43 - Open question

Past dit verhaal bij jouw smaak?

Slide 44 - Open question

Hij hangt zich zelf op aan de boom.
WWGEZ

Slide 45 - Open question