Grammatica les 1: Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Grammatica les 1: Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Welkom klas 2vwo. Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je schrift, leesboek en laptop.
Stap 3: Log in bij Lessonup.app met je eigen naam.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica les 1: Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Welkom klas 2vwo. Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je schrift, leesboek en laptop.
Stap 3: Log in bij Lessonup.app met je eigen naam.

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm van de zin:
Waar is lokaal 35?

Slide 2 - Open question

Wat ga je doen?
Leerdoel:  Ik kan een zin redekundig ontleden met de volgende zinsdelen: Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
We bereiken dit doel door:
  • Lezen
  • Herhaling: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde
  • Uitleg: Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
  • Oefenen: Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
  • Huiswerk: Oefening lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Slide 3 - Slide

Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Noteer van de volgende zin de pv, ow en het wg: Mijn vader uit het Spaanse Mallorca slaapt graag tussen de middag.

Slide 5 - Open question

Zet bij de volgende zin zinsdeelstreepjes: Jochem Myjer en zijn ex-vrouw Marlous hebben twee geweldige kinderen gekregen.

Slide 6 - Open question

Korte uitleg pv, ow, en wg
Persoonsvorm: Altijd een werkwoord.
Hoe vind je de persoonsvorm: Veranderen van tijd!
Onderwerp: Wie/wat doet/is de persoonsvorm?
Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin incl. de persoonsvorm als iemand iets doet!
Let op: 
Hij is aan het wandelen geslagen. Ik stond op de bus te wachten.

Slide 7 - Slide

Zinsdeelstreepjes zetten
Zinsdelen: groep woorden die bij elkaar hoort.
Hoe weet je of een woord/groep woorden een zinsdeel is of niet?
Stap 1: Zoek de persoonsvorm. Voor en achter de persoonsvorm moeten streepjes staan.
Stap 2: Alle woorden die voor de persoonsvorm staat, zijn één zinsdeel.
Stap 3: Doe de zinsdeelproef: Zet een woord voor de persoonsvorm neer en kijk of de zin nog loopt. Is de zin goed? Dan komt er een streepje achter.
Tip: Meerdere werkwoorden achter elkaar? Dat is één zinsdeel!

Slide 8 - Slide

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp: Persoon of ding die de door het onderwerp iets ondergaat.
Een lijdend voorwerp heb je alleen bij een werkwoordelijk gezegde.
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin met werkwoordelijk gezegde: 
Je vindt het lijdend voorwerp in een zin door te vragen:
Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Let op: Doe niet wie/wat. Dan raken mensen in de war met het onderwerp.

Slide 9 - Slide

Ontleed de zin: pv, ow, wg, lv. Is er iets niet aanwezig, dan doe je een X
Leerlingen op middelbare scholen drinken steeds vaker energiedrankjes.

Slide 10 - Open question

Ontleed de zin (pv, ow, wg, lv):De rekening werd door hem niet op tijd betaald.

Slide 11 - Open question

Meewerkend voorwerp
Meewerkend voorwerp: aan wie of voor wie is iets bestemd?
Je ziet het vooral bij werkwoorden als: vertellen, meedelen, uitleggen, zeggen, geven, overhandigen, lenen, toesturen.
Je kunt er 'aan' of 'voor' bijzetten of je kunt het weglaten.
Let op! In zowel een zin met een wg en een ng kun je een meewerkend voorwerp hebben.
Voorbeeld: Ik geef jou een cadeau.

Slide 12 - Slide

Benoem het meewerkend voorwerp: Wie zal jullie dit voorstel gaan toelichten?

Slide 13 - Open question

Ontleed de hele zin (pv, ow, wg, lv, mv. Niet aanwezig = X): Voor de school stond een groep jongens.

Slide 14 - Open question

Huiswerk
  • In SOM staat bij het huiswerk van donderdag 3 oktober een oefening van het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp. Maak deze in je schrift.
  • Je werkt alleen en in stilte.
  • Vragen? Docent loopt rond voor hulp.
  • Klaar? Lezen of bezig met de fictieopdracht.

Slide 15 - Slide