Writing
1. Schrijf 10 regels over een gebeurtenis in jouw vakantie
- Wat heb je gedaan?
- Wat gebeurde er?
- Hoe zag de plek eruit?
- Wat vond je ervan?
Gebruik 2 'adverbs' en 2 'adjectives'
Check
1. Deel de tekst met je buurman/buurvrouw
2. Bekijk de tekst van de ander en controleer of de opdracht klopt
3. Bespreek de tekst met elkaar