2324 ADO 3TL cours 7/8

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Cours 7/8

Parlons de tes parents

Étape 2!

CDA 13 exo 2 -> décrivez un objet

LDT 26 exo 1,2,5

-On apprend 'l'imparfait'

On fait exercice->

CDA 14 exo 3

-Ontkenningen

On fait exercice ->

Tes parents ont eu ton âge en quelle année?

Connais-tu des objets de la génération de tes parents qui ont disparu aujourd'hui?

Quels objets te rappellent de bons souvenirs?

Dévrivez un objet

À quoi ça sert? =

Waar gebruik je het voor?

Ça sert à jouer =

Het is om mee te spelen

C'est en quelle matière?
=

Van welk materiaal is het?

C'est en plastique =

Het is van plastic

Ça a quelle forme? =

Welke vorm heeft het?

C'est rectangulaire =

Het is rechthoekig

C'est de quelle couleur?=

In welke kleur is het?

C'est gris =
het is grijs

LDT 26

LDT 26 - exo 1,2,4,5

1a Lees het forum. Wat is het thema van de discussie?

b. Aan wie wil men vragen stellen?

2. Men praat over, kies uit:

het verleden, het heden, de toekomst

b De vragen gaan over, kies uit:

gewoontes, gebeurtenissen, omschrijvingen

4. Lees de gele tekst. Wie heeft het geschreven? Op welke vragen (forum) geeft hij antwoord?

5. Lees de tekst op LDT 26.

Verbind de plaatjes met A,B,C

Imparfait = verleden tijd

Hoe herken je de verleden tijd?

Stam = nous-vorm van 'présent' - ons + uitgangen: leer deze!

je - ais

tu - ais

il,elle,on - ait

nous - ions

vous - iez

ils,elles - aient

Imparfait = verleden tijd

Voorbeeld: 'ik koos' -> kiezen -> choisir

nous-vorm = nous choisissons - ons

choisiss + ais -> je choisissais

Het werkwoord 'être' is de enige uitzondering:

Stam = ét

dus 'ik was' = j'étais

Imparfait = verleden tijd

Voorbeelden stam:

avoir -> av

prendre -> pren

faire -> fais

pouvoir -> pouv

vouloir -> voul

devoir -> dev

dire -> dis

venir -> ven

Exercice imparfait

Vul de juiste uitgangen van de imparfait in:

1. Je all............................ (aller) souvent à Paris.

2. Elle choisiss......................... (choisir) le français.

3. Nous pren..................... (prendre) les livres à l'école.

4. Ils parl............................ (parler) toujours avec mon prof.

5. Tu jou............................ (jouer) du piano.

6. Vous ét...................... (être) en France.

7. Marc av...................... (avoir) un beau chat.

8. La classe finiss............. (finir) à deux heures.

De ontkenning

ne...pas - niet/geen

ne...pas encore - nog niet

ne...plus - niet meer

ne...jamais - nooit

ne...rien - niets

ne...guère - nauwelijks

ne...personne - niemand -> kan ook zijn:  personne ne...

Zoek het 1e ww in de zin en zet de ontkenning eromheen

ne -> n' bij klinker/stomme h

Voorbeeld: Je ne faisais jamais du foot

exo ontkenning

Maak de zin ontkennend:

1. On utilise ces objets (niet meer)

2.Tu avais un Gameboy. (geen)

3.Il avait un sac-banane (nooit)

4.Nous prenions un coca (niets)

5.Je rencontrais mon ami (niemand) 

6. Elle a eu un petit ami (niet meer)