What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Oefentoets L3 3vwo
Goedemorgen 3V !
Graag jullie laptop openen
en inloggen voor deze LessonUp.
1 / 35
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
This lesson contains
35 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
40 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Goedemorgen 3V !
Graag jullie laptop openen
en inloggen voor deze LessonUp.
Slide 1 - Slide
Leesvaardigheid
Nieuw Nederlands
H5 en H6 (Lezen)
Slide 2 - Slide
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat in de tekst als geheel over het onderwerp gezegd wordt.
A
Klopt
B
Sorry, wat?
C
Een ijsje zou wel lekker zijn...
D
Klopt niet
Slide 3 - Quiz
Met welke manier van lezen vind je ook alweer het onderwerp
van een tekst?
A
Precies lezen
B
Oriënterend lezen
C
Nauwkeurig lezen
D
Begrijpend lezen
Slide 4 - Quiz
Oriënterend
lezen
Globaal
lezen
Precies
lezen
Je bekijkt de titel, tussenkopjes en
afbeeldingen van de tekst.
Je leest de tekst helemaal.
Je bepaalt welke delen van de tekst
inleiding en slot zijn.
Lees de eerste alinea of de eerste
twee alinea's.
Je noteert van elke alinea in een paar woorden
het deelonderwerp in de kantlijn.
Je leest van elke alinea de eerste en de laatste zin.
Slide 5 - Drag question
Welk antwoord klopt?
A
Het onderwerp staat meestal in de inleiding
B
Het slot bevat nooit een conclusie
C
De hoofdgedachte is geen volledige zin
D
Een argument heeft geen functie in de tekst
Slide 6 - Quiz
Welk antwoord klopt?
A
Het onderwerp staat in het slot van de tekst
B
Een kernzin vind je vaak in de eerste of laatste zin van een alinea
C
Na de inleiding weet je nog niets over de tekst
D
Een voorbeeld heeft geen functie in de tekst
Slide 7 - Quiz
Oefentoets L3
H5 en H6 - Lezen
Slide 8 - Slide
Vind het tekstdoel:
Wat wil de schrijver van de tekst bereiken?
Slide 9 - Slide
Dat je vermaakt wordt
Dat je geïnformeerd wordt
Dat je weet hoe je iets moet doen
Dat je iets gaat doen
Dat je zijn mening overneemt
Amuseren
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Slide 10 - Drag question
timer
0:30
Waarvoor gebruiken we
functiewoorden?
Slide 11 - Mind map
Functiewoorden
Functiewoorden gebruiken we in het Nederlands om de functie aan te duiden van een
tekstgedeelte of alinea.
Soms kun je zo'n functie al herkennen aan
een signaalwoord, zoals 'dus' bij een conclusie
of 'zo' bij een voorbeeld
Slide 12 - Slide
Welke van de onderstaande woorden is geen functiewoord?
A
Argument
B
Standpunt
C
Alinea
D
Conclusie
Slide 13 - Quiz
Hoe noem je een verfijning of een kleine aanpassing van een bewering
of stelling ook wel?
A
Afweging
B
Nuancering
C
Weerlegging
D
Uitwerking
Slide 14 - Quiz
De schrijver geeft aan welke vraag in (een deel van) zijn tekst centraal staat. Dit noemt men ook wel een ...?
A
Probleemstelling
B
Constatering
C
Vraagstelling
D
Verklaring
Slide 15 - Quiz
Vind het functiewoord
Plaats het functiewoord bij de juiste betekenis
Slide 16 - Slide
Een goede raad of suggestie
Reactie op een mening of stelling
Omschrijving van een probleem
Uitleg van verschijnsel of situatie
Extra informatie of omschrijving
Aanbeveling
Probleemstelling
Tegenwerping
Uitwerking
Verklaring
Slide 17 - Drag question
Waargebeurd verhaaltje aan begin tekst
Bepalen wat het belangrijkste is
Actuele gebeurtenis aan begin tekst
Sterke ontkrachting van een redenering
Een feit of verschijnsel vaststellen
Weerlegging
Aanleiding
Afweging
Anekdote
Constatering
Slide 18 - Drag question
Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
Kies uit de antwoordopties
het juiste tekstverband.
Mag ik even op pauze
mag ik even op freeze
mag de tijd even stoppen
zonder dat ik tijd verlies
mag ik heel even rust
ruimte voor een black-out
dan is het even niet goed
maar ook even niet fout
Slide 19 - Slide
Jullie krijgen nu per slide een aantal
signaalwoorden te zien of een vraag.
Kies uit de antwoordopties
het juiste tekstverband.
En door!
Slide 20 - Slide
Tekstverbanden
Een auteur brengt samenhang in zijn tekst aan
d
oor
verbanden te leggen.
In een goede tekst hangen
woorden,
zinnen
en alinea's met elkaar samen.
Door te letten op verbanden kun je
teksten
beter begrijpen!
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Welk signaalwoord hoort bij een toelichtend verband
A
Inmiddels
B
Dat houdt in
C
Neem nou
D
Bovendien
Slide 23 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij een tegenstellend verband
A
Daarna
B
Al met al
C
Vervolgens
D
Hoewel
Slide 24 - Quiz
Bij welk verband horen de signaalwoorden: 'Daarnaast, en, niet alleen..., om te beginnen, ten slotte'?
A
Samenvattend
B
Opsommend
C
Concluderend
D
Toelichtend
Slide 25 - Quiz
Om te, opdat, met behulp van, zodat.
Ook al, weliswaar, desondanks, hoewel.
Daarom, dus, dat houdt in, al met al.
Vanwege, waardoor, als gevolg van, dankzij.
Tenzij, mits, wanneer, als (... dan), indien.
Doel-middel
Toegevend
Concluderend
Voorwaardelijk
Oorzakelijk
Slide 26 - Drag question
Echter, niettemin, maar, daarentegen,
hoewel, ondanks dat & toch?
A
Opsommend verband
B
Toegevend verband
C
Chronologisch verband
D
Tegenstellend verband
Slide 27 - Quiz
Met de signaalwoorden van welk verband zou de auteur een voorbeeld kunnen aankondigen in zijn tekst?
A
Voorwaardelijk verband
B
Toelichtend verband
C
Redengevend verband
D
Vergelijkend verband
Slide 28 - Quiz
Namelijk, dus, aangezien, want,
omdat, immers, dankzij & derhalve?
A
Voorwaardelijk verband
B
Vergelijkend verband
C
Redengevend verband
D
Toelichtend verband
Slide 29 - Quiz
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van chronologie
Signaalwoorden van
voorbeeld /
toelichting
maar
ook
ten eerste
toch
echter
en
bovendien
zoals
bijvoorbeeld
toen
als eerste
ten slotte
evenwel
Slide 30 - Drag question
Al met al, daarom, concluderend,
dat houdt in & dus?
A
Doel-middelverband
B
Oorzakelijk verband
C
Concluderend verband
D
Samenvattend verband
Slide 31 - Quiz
Met welk verband zou jij bepaalde zaken achter elkaar kunnen beschrijven in jouw tekst?
A
Oorzakelijk verband
B
Chronologisch verband
C
Opsommend verband
D
Vergelijkend verband
Slide 32 - Quiz
Met andere woorden, kortom,
al met al & samengevat?
A
Concluderend verband
B
Doel-middel verband
C
Samenvattend verband
D
Toegevend verband
Slide 33 - Quiz
Gefeliciteerd!
De grote warme chocolademelkprijs is voor jou!
Slide 34 - Slide
Oefenvragen
Zijn er nog vragen?
Slide 35 - Slide
More lessons like this
C1 Meer dan lezen (§ 2-6)
June 2024
- Lesson with
45 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Cursus basis 4Vb les 5 signaalwoorden en functiewoorden
September 2022
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Tekstverbanden en signaalwoorden
February 2024
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
NN Basis les 5: Signaalwoorden en functiewoorden
January 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Cursus basis 4Vb les 5 signaalwoorden en functiewoorden
April 2024
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Leesvaardig: tekstverbanden (NIeuw Nederlands)
June 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Les 5: Signaalwoorden en functiewoorden
November 2023
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
4H Signaalwoorden en functiewoorden
September 2022
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4