oefentoets 1 mens en gezondheid

Waarom is schoonmaken zo belangrijk
A
Schoonmaken is niet belangrijk
B
In vuil en etensresten kunnen ziekmakende bacteriën zich nestelen
C
Een schone keuken ruikt fris
D
Een schone keuken kan je weet goed vies maken
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Waarom is schoonmaken zo belangrijk
A
Schoonmaken is niet belangrijk
B
In vuil en etensresten kunnen ziekmakende bacteriën zich nestelen
C
Een schone keuken ruikt fris
D
Een schone keuken kan je weet goed vies maken

Slide 1 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool:
A
Niet drogen in de wasdroger
B
Drogen in de wasdroger
C
Niet wassen in de wasmachine
D
Wassen in de wasmachine

Slide 2 - Quiz

' Een dieet waarbij de hoeveelheid zout beperkt is'

Welk begrip hoort bij deze omschrijving

A
calciumbeperkt dieet
B
eiwitbeperkt dieet
C
energiebeperkt dieet
D
natriumbeperkt dieet

Slide 3 - Quiz

‘zwaarlijvigheid of vetzucht is het hebben van ernstig overgewicht. Je hebt een BMI boven de 30 en weegt veel meer dan goed is voor je gezondheid'
Het begrip wat hier wordt omschreven is


A
Boulimia
B
Diabetes
C
Domotica
D
Obesitas

Slide 4 - Quiz

Sleep de pictogrammen naar de juiste betekenis
Explosie gevaar
Schadelijk
Giftig
Bijtend
Lange termijn gezondheids-schade
Ontvlambare stoffen
Milieugevaar
Oxiderend
Gassen onder druk

Slide 5 - Drag question

Bij overgewicht heb je meer kans op bepaalde ziektes.
Welke ziektes zijn dit?
A
Bloedarmoede en diabetes
B
diabetes en hart-en vaatziekten
C
botontkalking en bloedarmoede
D
hart en vaatziekten en botontkalking

Slide 6 - Quiz

Waarom is HACCP belangrijk?
A
ze zorgen voor hygiëne
B
ze zorgen voor regelmaat
C
ze zorgen voor orde
D
ze zorgen voor rust

Slide 7 - Quiz

Een allergeen is
A
Voedingsstof waar je een allergische reactie van krijgt
B
Een ander woord voor allergie
C
Een medicijn dat een reactie verminderd
D
Verzonnen woord

Slide 8 - Quiz

Anorexia en boulimia zijn
A
Leefstijlstoornissen
B
Gezond
C
Virussen
D
Eetstoornissen

Slide 9 - Quiz

Wat is ergonomie?
A
Is het aanpassen van je werkplek, zodat je er goed kunt werken.
B
Het aanpassen van je werk, zoals jouw baas dat wil.
C
Het aanpassen van je werkplek zodat ik mij hier thuis voel.
D
Het snel aanpassen van je werkplek voor feesten of andere gelegenheden.

Slide 10 - Quiz

Moet een fabrikant op zijn producten de allergenen vermelden ?
A
Ja, altijd
B
Nee
C
Soms

Slide 11 - Quiz

8. Wie maakt de Schijf van Vijf?
A
De gezondheidsraad
B
Het Voedingscentrum
C
De scholen
D
De regering

Slide 12 - Quiz

In welke vak van de schijf van vijf zit veel zetmeel?
A
Vak 1 (groente en fruit)
B
Vak 2 (brood, aardappelen, pasta, etc)
C
Water
D
Vak 4 (Zuivel, noten, vis en vlees)

Slide 13 - Quiz

Wat hoort waar in de schijf van vijf?

Slide 14 - Drag question

Waarom is een zoutarm dieet beter dan een zoutloos dieet?
A
Minder zout is gezond maar zout is wel belangrijk
B
Zoutarm is helemaal niet beter
C
Een zoutloos dieet bestaat niet
D
Zoutarm betekent minder zout

Slide 15 - Quiz

koolhydraten zijn:
A
brandstoffen
B
bouwstoffen

Slide 16 - Quiz

Welke voedingsstoffen houden je gezond?
A
vetten
B
vitamines
C
mineralen
D
koolhydraten

Slide 17 - Quiz

zetmeel en suiker zijn:
A
koolhydraten
B
vetten
C
mineralen
D
eiwitten

Slide 18 - Quiz

Vlees bevat vooral
A
Eiwitten, vetten en mineralen
B
Eiwitten en vetten
C
Koolhydraten en vetten
D
Koolhydraten en mineralen

Slide 19 - Quiz

Wat is de basis van een gezonde voeding ?
A
Veel koolhydraten
B
Variatie
C
Geen vlees eten
D
Veel groente eten

Slide 20 - Quiz

Wat is een voedingsmiddel?
A
Koolhydraten, vetten en eiwitten
B
Fruit en groente
C
Mineralen, vitaminen en water
D
Alles wat je eet en drinkt

Slide 21 - Quiz

eiwitten zijn:
A
brandstoffen
B
bouwstoffen

Slide 22 - Quiz

Mineralen zijn ook bouwstoffen
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz


Wat is de functie van speeksel?
A
Verteren van zetmeel
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Geeft smaak aan het eten
D
Verteren van eiwitten

Slide 24 - Quiz

Wat is het doel van verteren?
A
Voedingsmiddelen klein maken.
B
Voedingsstoffen vermalen.
C
Voedingsstoffen zo klein maken dat ze door de darmwand kunnen.
D
Voedingsmiddelen omzetten tot ontlasting

Slide 25 - Quiz

Wat betekent: vegetarisch?
A
vleeseter
B
waar geen vlees of vis in zit
C
waar geen vlees in zit
D
waar geen vis in zit

Slide 26 - Quiz

Wat zijn macro-voedingsstoffen?
A
vitamine en mineralen
B
water en vezels
C
vetten en vitamine
D
eiwitten, koolhydraten, vetten

Slide 27 - Quiz

Wat is juist?
A
Macro-voedingsstoffen zijn groter dan micro-voedingsstoffen
B
Van macro-voedingsstoffen heb je meer nodig dan van micro-voedingsstoffen

Slide 28 - Quiz

Voorbeelden van micro voedingsstoffen zijn
A
eiwitten en koolhydraten
B
water en vezels
C
vitamines en mineralen
D
vitamines en vezels

Slide 29 - Quiz

Hoort het bij de Islam, Jodendom of allebei?
-geen varkensvlees eten-
A
islam
B
jodendom
C
allebei

Slide 30 - Quiz

Wat is koosjer?
A
het gescheiden houden van melk en vlees
B
het reine eten van moslims
C
het offer van de hindoes bij het huisaltaar
D
het gebed van de christenen voor het eten

Slide 31 - Quiz

Wat is het verschil tussen THT & TGT?
A
THT = te minsten houdbaar tot TGT = te gebruiken tot
B
THT = te gebruiken tot daarna moet je het weg gooien
C
Het maakt niks uit het is beide het zelfde

Slide 32 - Quiz