Je kunt met het woord wie verwijzen naar een persoon. Dat doe je in combinatie met een voorzetsel: Dat is het meisje met wie ik bevriend ben.
Naar een dier of een ding verwijs je met waarmee, waarvoor, waartegen,
Dat is het paard waarvoor ik bang ben. Dat is de paal waartegen ik gebotst ben.