Leestekens

Leestekens
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leestekens
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.

Slide 1 - Slide

Leestekens
Je voegt leestekens toe aan je tekst om de leesbaarheid van de tekst te verhogen. 
Leestekens kunnen bijvoorbeeld de uitspraak van een woord verduidelijken, de nadruk op een bepaald  woord of bepaalde woordgroep leggen, een citaat markeren of de toon(intonatie) van een zin bepalen.

Slide 2 - Slide

Leestekens:  PUNT
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.

Na een zelfstandige, mededelende zin komt een punt:
Tim zit op balletles. Hij vindt de lessen heel leuk.

Slide 3 - Slide

Leestekens.Je gebruikt een komma:
wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
- tussen twee persoonsvormen:
∘             Als het hard regent, moet je een regenpak aan.
- voor voegwoorden als, maar, nadat, omdat, terwijl, want:
∘             Lotte miste de trein, doordat ze te laat opstond.
Zet (in het algemeen) geen komma voor en en of.

Slide 4 - Slide

Leestekens.Je gebruikt een komma:

- voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan:
∘         De peren, die beschimmeld zijn, moet je weggooien.
tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en):
-        Nederlanders gaan graag op vakantie naar Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland.

Slide 5 - Slide

Leestekens.Je gebruikt een dubbele punt:
voor een aangekondigde opsomming:
-      Dit zijn onze favoriete vakantielanden: Frankrijk, Italië en Spanje.
voor de directe rede of een citaat. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer:
-        Ingmar zei vol zelfvertrouwen: ‘Ik ga voor de toets wiskunde een 10 halen.’

Je kunt de dubbele punt in dit geval ook vervangen door een komma + want.

Slide 6 - Slide

Leestekens.Je gebruikt een dubbele punt:
als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel:
- Romie verzorgt haar konijnen goed: ze is een echte dierenvriend.

Je kunt de dubbele punt in dit geval ook vervangen door een komma + want.

Slide 7 - Slide

Leestekens.Je gebruikt een aanhalingstekens
bij de directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens:
- ‘Wil jij de afvalcontainer buitenzetten?’ vroeg Ruben aan zijn broer.
- ‘Vanavond ga ik lekker op de bank hangen’, zei Esmay tegen haar vriendin.
- Marit smeekte haar moeder: ‘Mogen Noor en Freek alsjeblieft blijven logeren?’
- ‘Als je mee wilt rijden naar het concert,’ zei Jolie, ‘moet je dat snel laten weten.’

Slide 8 - Slide

Leestekens.Je gebruikt een aanhalingstekens
Let op: bij de indirecte rede (je geeft dan iemands woorden niet letterlijk weer) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens:

- Ruben vroeg aan zijn broer of hij de afvalcontainer buiten wilde zetten.
- Diego denkt bij zichzelf: waar ben ik aan begonnen?
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
- Het woord ‘elektriciteit’ wordt vaak fout gespeld.

Slide 9 - Slide

Huiswerk
Spelling § 2 
Maken: opdracht 1,2 en 4

Slide 10 - Slide