1.6 Rekenen met procenten (deel 2)

1.6 Rekenen met procenten
deel 2

- Je kunt procenten berekenen
- Je kunt de toe- en afname van bedragen in procenten uitdrukken
- Je kunt procentuele vergelijkingen maken
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.6 Rekenen met procenten
deel 2

- Je kunt procenten berekenen
- Je kunt de toe- en afname van bedragen in procenten uitdrukken
- Je kunt procentuele vergelijkingen maken

Slide 1 - Slide

Mijn dochter heeft een hele nieuwe doos met wel 5.000 kralen. Ze is gelijk aan de slag gegaan met het maken van armbandje. Eind van de week heeft ze nog maar 2.350 kralen. Hoeveel procent heeft ze nog over? (denk het procentteken in het antwoord)

Slide 2 - Open question

Deel door geheel (ld 1)
Ouderwets breuken. Het totaal bedrag/aantal is gelijk aan 100.

Voorbeeld: Deel = 2350 kralen van het totale aantal van 5.000 kralen, dus 2350/5000

Slide 3 - Slide

Rita heeft een opslag ontvangen van € 500 per maand, hierdoor verdient ze € 3.400 per maand. Hoeveel is ze er procentueel op vooruit gegaan
(denk het procentteken, 1 decimaal achter de komma in het antwoord)

Slide 4 - Open question

Procentuele verandering (ld 2)
Makkelijk uit te rekening door de volgende formule:

  NIEUW – OUD
  ----------------- X 100%
          OUD

Boek hanteert een andere methode (mag uiteraard ook).

Voorbeeld: Hans verdient nu 1500, vorige jaar verdiende hij 1300. Hoeveel is hij erop vooruit gegaan?



Rita 500 opslag, nieuw loon 3.400, dus:
500
--------- x 100% = 17,2%
2900

Slide 5 - Slide

Sandra heeft op haar Spaarrekening 15.000, dit is 13% meer dan toen ze begon met sparen. Hoeveel stond er in het begin op haar spaarrekening? (geen punten, komma's in je antwoord, afronden op een heel bedrag)

Slide 6 - Open question

Absolute verandering (ld 2)
De procentuele verandering is bekend. Bij een absolute verandering moet je dus oud of nieuw bereken.

15.000
-------- x 100
113
15.000
%
113
1
100

Slide 7 - Slide

Procentuele vergelijking (ld 3)
Lijkt op procentuele verandering. Alleen vergelijk je niet cijfers uit het heden en verleden, maar bijvoorbeeld het loon van de een met het loon van de ander. 

Loon Y - Loon X
------------------ x 100
Loon X

Loon Y betreft het onderwerp in de zin.




Loon Y betreft het onderwerp in de zin

Slide 8 - Slide

Roos en Michel werken allebei bij de Jumbo. Roos verdient € 60 p/mnd en Michel € 45 p/mnd. Hoeveel procent verdient Roos meer dan Michel? (denk het procentteken en 1 decimaal achter de komma in het antwoord)

Slide 9 - Open question

Procentuele vergelijking (ld 3)
Roos en Michel werken allebei bij de Jumbo. Roos verdient € 60 p/mnd en Michel € 45 p/mnd. Hoeveel procent verdient Roos meer dan Michel?

60 - 45
-------    x 100 = 33,3333%
45


Loon Y betreft het onderwerp in de zin.




Roos is het onderwerp in de zin. Als het onderwerp Michiel is dan verandert de uitkomst

Slide 10 - Slide

Roos en Michel werken allebei bij de Jumbo. Roos verdient € 60 p/mnd en Michel € 45 p/mnd. Hoeveel procent verdient Michel minder dan Roos? (denk het procentteken in het antwoord)

Slide 11 - Open question

Procentuele vergelijking (ld 3)
Roos en Michel werken allebei bij de Jumbo. Roos verdient € 60 p/mnd en Michel € 45 p/mnd. Hoeveel procent verdient Michel minder dan Roos?

45 - 60
-------    x 100 = 25%
60


Loon Y betreft het onderwerp in de zin.




Slide 12 - Slide

VWO: Procentpunten (ld 4)
Hoeveel verandert het ene percentage tov het andere percentage

Voorbeeld: Inflatie is gestegen van 2% naar 2,5%. Hoe groot is de verandering in procentpunten?



Loon Y betreft het onderwerp in de zin.




Slide 13 - Slide

VWO: Inflatie is gestegen van 2% naar 2,5%. Hoe groot is de verandering in procentpunten? (denk het procentteken en 1 decimaal achter de komma in het antwoord)

Slide 14 - Open question