leerjaar 3 hst 4 pta voorbereiden

PTA voorbereiden
Hoofdstuk 4 Werkt dat zo
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

PTA voorbereiden
Hoofdstuk 4 Werkt dat zo

Slide 1 - Slide

Hoe noem je de redenen om te werken?
A
Arbeidsmotieven
B
Arbeidsovereenkomst
C
Arbeidstijdwet
D
Arbeidsmarkt

Slide 2 - Quiz

De productiesectoren zijn kapitaal, arbeid en natuur.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Welke van de drie productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Dienstverlenende bedrijven

Slide 4 - Quiz

Als je bedrijfsleider bent bij een supermarkt dan heb je
A
Uitvoerend werk
B
Leidinggevend werk

Slide 5 - Quiz

Als de overheid de belastingen verlaagt?
A
dan stijgt het bruto loon
B
dan neemt de consumptie af
C
dan stijgt het netto loon
D
dan geef je minder uit

Slide 6 - Quiz

Hoe ontstaan inkomensverschillen?
A
Niet iedereen werkt evenveel.
B
Verschil in opleiding

Slide 7 - Quiz

Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst

Slide 8 - Quiz

Een collectieve arbeidsovereenkomst is een afspraak tussen de vakbonden en werkgevers
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Een arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen
A
vakbond en werkgever
B
vakbond en de regering
C
vakbond en de werknemer
D
werkgever en werknemer

Slide 10 - Quiz

Wat staat er in de Arbowet?
A
Regels voor werk- en rusttijden
B
Regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden

Slide 11 - Quiz

Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet

Slide 12 - Quiz

Het loon dat op de arbeidsovereenkomst staat is het?
A
brutoloon
B
nettoloon

Slide 13 - Quiz

Het loon waarop de sociale premies en belastingen worden ingehouden is
A
brutoloon
B
nettoloon

Slide 14 - Quiz

Meneer Boet heeft een bruto loon afgesproken met zijn werkgever van €4200. Aan loonheffing en sociale moet meneer Boet € 1500 euro afdragen. Hoeveel is zijn Netto Loon
A
€4200
B
€ 1500
C
€ 2700
D
€ 1700

Slide 15 - Quiz

Voordelen van meer export:
A
de werkgelegenheid daalt
B
de werkgelegenheid stijgt

Slide 16 - Quiz

Waardoor kan de werkgelegenheid afnemen?
A
Mechanisatie
B
Een groeiende economie

Slide 17 - Quiz

De werkloosheid ontstaat als er meer arbeidskrachten zijn dan arbeidsplaatsen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Waar kan jij je inschrijven als je werkeloos bent
A
BAMF
B
FDG
C
UWV
D
CWI

Slide 19 - Quiz

Wat is geregistreerde werkloosheid?
A
Als je ingeschreven staat bij het UWV.
B
Als je niet ingeschreven staat bij het UWV.
C
Als je zwart werkt.
D
Als je wit werkt.

Slide 20 - Quiz

Vincent is ontslagen maar laat zich niet inschrijven bij het UWV omdat hij toch geen uitkering krijgt.
De ............ zal ..............
Kies 2 antwoorden uit: (a of b) en (c of d)
A
geregistreerde werkloosheid
B
verborgen werkloosheid
C
dalen
D
stijgen

Slide 21 - Quiz

Wat is geen sociale gevolg van werkloosheid
A
nuttig vinden
B
carrière maken
C
schaamte
D
minder loon

Slide 22 - Quiz

Meneer Boet wordt ontslagen. Zijn laatst verdiende loon is €3500 bruto. Hoeveel WW ontvangt hij de eerste maand

Werkloos? En u wilt een WW uitkering aanvragen?
- De eerste 2 mnd is uw uitkering 75% van uw bruto loon, daarna 70%. Er is een maximum van € 2.750
A
€ 3.500
B
€ 2.750
C
€ 2.625
D
€ 2.450

Slide 23 - Quiz

Meneer Boet wordt ontslagen. Zijn laatst verdiende loon is €3500 bruto. Hoeveel WW ontvangt hij het eerste jaar>

Werkloos? En u wilt een WW uitkering aanvragen?
- De eerste 2 mnd is uw uitkering 75% van uw bruto loon, daarna 70%. Er is een maximum van € 2.750
A
€ 27.750
B
€ 28.750
C
€ 29.750
D
€ 30.750

Slide 24 - Quiz

In Nederland zijn 1.300.000 werkzame jongeren. 150.000 jongeren zijn werkloos. Hoeveel procent van de jongeren is werkloos
A
150.000/(1.300.000+150.000)x 100 = 10,3%
B
150.000/(1.300.000)x 100 = 11,5%

Slide 25 - Quiz

In Nederland zijn 400.000 werklozen. Dat is 6 % van de beroepsbevolking. Hoe groot is de totale beroepsbevolking
A
400.000 : 100 x 6 = 24.000
B
400.000 : 6 x 100 = 6.666.667

Slide 26 - Quiz