Vwo 4 HC Steden en burgers gesloten oefenvragen Feniks
Vwo 4 HC Steden en burgers gesloten oefenvragen Feniks
1 / 17
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Vwo 4 HC Steden en burgers gesloten oefenvragen Feniks
Slide 1 - Slide
Welke beweringen over voedsel en bevolking in het zuiden van Vlaanderen zijn onjuist?
A
De voedselproductie steeg door betere landbouwtechnieken en ontginningen.
B
De boeren gebruikten ossen in plaats van paarden en konden zo per dag meer grond
ploegen.
C
Aan de kust werd grond gewonnen door inpoldering.
D
Omdat voedselproductie specifiek een taak was voor mensen die tot de derde stand
behoorden, hielden monniken zich niet bezig met ontginningen en inpolderingen.
Slide 2 - Quiz
In de financiële wereld en in de machtsverhoudingen vonden in de late Middeleeuwen belangrijke vernieuwingen en verschuivingen plaats.
Welke twee beweringen zijn onjuist?
A
De adel kreeg zoveel belasting binnen dat zij geen leningen van de rijke burgers nodig had.
B
Wisselbrieven maakten de handel veiliger, omdat handelaren geen verre reizen hoefden te
maken met gemunt geld op zak.
C
Rijke burgers probeerden de leefstijl van de adel te imiteren door in de steden woonkastelen
te bouwen en luxe kleding en voedingsmiddelen te kopen.
D
Koningen en adel voerden oorlog en leefden veelal in weelde, maar moesten daartoe geld
lenen van rijke burgers, die daardoor politieke invloed konden afdwingen.
Slide 3 - Quiz
Welke bewering over sociale groepen is onjuist?
A
In veel steden had het patriciaat een grote economische en politieke macht.
B
In veel steden voerden het patriciaat en het gemeen steeds vaker strijd om invloed op het
stadsbestuur.
C
Het gemeen bestond uit de ongeschoolde arbeiders in de stad en ontevreden patriciërs.
D
Doordat de regel werd ingevoerd dat een schepen maar een jaar achter elkaar in de
schepenbank mocht zitten, kreeg het gemeen meer invloed op het stadsbestuur.
Slide 4 - Quiz
Deze vraag gaat over de achtergronden van de Guldensporenslag.
Welke twee beweringen zijn onjuist?
A
De Guldensporenslag past het beste bij het kenmerkend aspect ‘De opkomst van handel en
ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving’, want
de stedelingen maken zich los van de feodale verhoudingen.
B
De Guldensporenslag past het beste bij het kenmerkend aspect ‘De opkomst van de
stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden’, want de Vlaamse
stedelingen tonen er hun onafhankelijkheid ten opzichte van de Franse koning en de adel.
C
Stedelingen uit Brugge, Gent, Ieper en Doornik vochten in de Guldensporenslag tegen de
Franse koning, die de Vlamingen zware belastingen oplegde.
D
In Vlaamse steden, zoals Brugge, Gent, Ieper en Doornik, waren handel en nijverheid tot
enorme bloei gekomen en stelden de burgers zich onafhankelijk op tegenover de Vlaamse
graaf.
Slide 5 - Quiz
Welke bewering over de Guldensporenslag en de machtsverhoudingen daaromheen is onjuist?
A
Veel Vlaamse steden hadden een Fransgezind patriciaat.
B
De Guldensporenslag was een nationalistische strijd van de Vlamingen tegen de Franse
overheersing.
C
De graaf van Vlaanderen beschouwde zijn leenheer, de Franse koning, als een slecht
bestuurder en bond daarom de strijd tegen hem aan.
D
Er waren vaak conflicten tussen Frankrijk en Engeland en van de Franse koning moest zijn
leenman (de graaf van Vlaanderen) hem gehoorzamen en hem helpen tegen de Engelsen.
Slide 6 - Quiz
Wat is een oorzaak van de Guldensporenslag?
A
Een grote meerderheid van de Vlaamse ambachtslieden steunde de Franse koning toen deze
problemen kreeg met de graaf van Vlaanderen.
B
Een Vlaams volksleger versloeg een Frans ridderleger, waarbij gouden sporen werden
buitgemaakt.
C
De graaf van Vlaanderen probeerde, met steun van Vlaamse stedelingen, te voorkomen dat
de Franse koning zijn invloed en macht verder uitbreidde.
D
De greep van de Fransen op Vlaanderen bleef enige tijd beperkt, waardoor de macht van de
patriciërs afnam.
Slide 7 - Quiz
De volgende zinnen hebben betrekking op Vlaanderen. Plaats ze in chronologische volgorde.
A Tijdens de Guldensporenslag slagen inwoners van een aantal Vlaamse steden erin een Frans leger, dat voornamelijk bestaat uit ridders, te verslaan. B Antwerpen overvleugelt Brugge als handelscentrum. C De Bourgondische erflanden komen in handen van Maximiliaan van Habsburg, de keizer van het Heilige Roomse Rijk. D In de omgeving van Gent en Brugge nemen kloosters en edelen het initiatief tot de eerste grootschalige ontginningen. E Steeds meer gewesten in de Nederlanden komen door erfenissen onder controle van de Bourgondische hertogen.
A
D, E, A, B, C
B
B, A, E, D, C
C
D, A, C, E, B
D
D, A, E, B, C
Slide 8 - Quiz
Stelling 1: ‘Brugge nam in de internationale handel steeds meer de positie van Atrecht over, omdat de steden met jaarmarkten steeds minder werden bezocht door de onveilige handel over land.’ Stelling 2: ‘Brugge nam de handelspositie van Atrecht over, omdat de stad gunstiger lag voor de aanvoer van wol uit Engeland.’ Zijn de stellingen juist of onjuist?
A
Beide stellingen zijn juist.
B
Beide stellingen zijn onjuist.
C
Alleen stelling 1 is juist.
D
Alleen stelling 2 is juist.
Slide 9 - Quiz
Antwerpen kwam sterk op als haven en handelsstad.
Welke bewering is onjuist?
A
Antwerpen was overwegend ontrouw aan de Habsburgers en behield daardoor meer
privileges dan de steden die onder effectief Habsburgs bewind vielen.
B
Door overstromingen was de Schelde goed bevaarbaar voor zeeschepen.
C
Brugge en Gent kenden veel sociale onrust en daardoor vertrokken er handelaren.
D
Veel uit Spanje verdreven Joodse handelaren kwamen in Antwerpen wonen.
Slide 10 - Quiz
De volgende zinnen hebben betrekking op Antwerpen. Plaats ze in chronologische volgorde.
A Door het optreden van de Raad van Beroerten vertrekken veel protestanten naar gebieden die niet onder controle van Filips II staan. B In Antwerpen vindt de beeldenstorm plaats. C Na de verovering van Antwerpen door de Spanjaarden vertrekken veel Antwerpenaren om religieuze en economische redenen naar de Republiek. D Door de achterstand in soldijbetaling trekken Spaanse soldaten door Antwerpen en richten er enorme vernielingen en verschrikkelijke moordpartijen aan. E De Spaanse legerleider Parma verovert Antwerpen.
A
B, A, D, E, C
B
B, A, D, C, E
C
B, D, A, E, C
D
B, D, A, C, E
Slide 11 - Quiz
Welke bewering(en) over het bestuur in de Republiek is/zijn juist?
A
In de Republiek kregen de burgers absolute macht, vergelijkbaar met die van vorsten.
B
Doordat de Noordelijke Nederlanden een republiek waren, was er daar geen naar
absolutisme strevende vorst.
C
In de Republiek stimuleerde de landsheer door middel van subsidies de economie, die zo tot
ongekende bloei kwam.
D
In de Republiek zorgden rijke burgers voor een enorme culturele bloei.
Slide 12 - Quiz
De economische bloei van de Republiek was mede mogelijk door een grote hoeveelheid innovaties.
Welke innovatie(s) was/waren niet uniek voor de Republiek?
A
De uitvinding van de microscoop.
B
De uitvinding van het slingeruurwerk.
C
De toepassing van kanalen voor de binnenscheepvaart.
D
De ontwikkeling van het fluitschip.
Slide 13 - Quiz
In de eerste helft van de zeventiende eeuw woedden twee oorlogen: de Tachtigjarige Oorlog en de Dertigjarige Oorlog.
Welke bewering is onjuist?
A
In beide oorlogen streefde een van de partijen naar absolutisme.
B
In de Republiek waren er handelaren en ondernemers die van de oorlogshandelingen in
beide oorlogen profiteerden.
C
Beide oorlogen hadden, naast andere oorzaken, de geloofskwestie als oorzaak.
D
Beide oorlogen werden alleen op het land uitgevochten en hadden grote schade tot gevolg
voor de plattelandsbevolking.
Slide 14 - Quiz
De volgende zinnen hebben betrekking op Amsterdam. Plaats ze in chronologische volgorde.
A In Amsterdam heerst grote onrust door het snel oprukkende leger van Lodewijk XIV, dat al de Rijn is overgestoken. B Amsterdam wordt de hoofdzetel van de nieuw opgerichte WIC. C Amsterdam neemt definitief de positie van Antwerpen als stapelmarkt over. D Stadhouder Willem II doet een vergeefse poging Amsterdam te bezetten. E Uit Amsterdam vertrekt voor het eerst een vloot naar Indië onder de VOC-vlag.
A
A, E, B, D, C
B
C, E, B, D, A
C
C, B, E, D, A
D
C, B, E, A, D
Slide 15 - Quiz
De volgende zinnen hebben betrekking op financiële ontwikkelingen in de Nederlanden.
Plaats ze in chronologische volgorde.
A Het stadsbestuur van Antwerpen besluit een groot perceel te kopen om er een nieuwe en veel ruimere beurs te bouwen. B De patriciërsfamilie Van den Beurse wordt steeds meer de belangrijkste factor in de wissel- en geldhandel. C Amsterdam sticht de Wisselbank, waar handelaren hun kapitaal kunnen onderbrengen en waar ze tegen een gering percentage geld kunnen lenen. D Enkele patricische families uit Atrecht verstrekken de Vlaamse graaf een grote lening. E In Antwerpen zit de Oude Beurs ingeklemd tussen de huizen en is te klein om aan alle handelaren onderdak te bieden. F Door de omvangrijke handel ontstaat er spoedig na de oprichting van de VOC in de stad de behoefte aan een beurs.
A
D, B, A, E, F, C
B
B, D, E, A, F, C
C
D, B, E, A, F, C
D
D, B, A, E, C, F
Slide 16 - Quiz
Waardoor werd de groei van Atrecht, Brugge, Antwerpen en Amsterdam niet gestimuleerd?
A
Atrecht had voordeel van privileges van de graaf van Vlaanderen en van de Franse koning.
B
Antwerpen koos partij voor de Bourgondische en Habsburgse heersers en kreeg van hen
handelsprivileges.
C
Brugge kreeg een enorme stimulans doordat de Genuezen en de Venetianen steeds minder
over land en steeds meer over zee handelden.
D
In Amsterdam stimuleerden de Oranjes (de stadhouders) de aanleg van de grachtengordel
om zo plaats te maken voor huizenbouw.