Les 15 A2-B1 ochtendgroep

Huiswerk voor 30 november
- opdracht 6 (blz 94). Stuur naar Carina per email, carina.muller@toptaalgroep.nl
- hoofdstuk 4, taak 3, Voorbereiden
- Grammatica: er en daar + prepositie & er + onbepaald subject (Taak 3)

Oefen ook met
-verstaan en nazeggen
- verbindingen en idioom

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 20 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Huiswerk voor 30 november
- opdracht 6 (blz 94). Stuur naar Carina per email, carina.muller@toptaalgroep.nl
- hoofdstuk 4, taak 3, Voorbereiden
- Grammatica: er en daar + prepositie & er + onbepaald subject (Taak 3)

Oefen ook met
-verstaan en nazeggen
- verbindingen en idioom

Slide 1 - Slide

Programma
  • Nieuws
  • reflectie taak 2
  • grammatica
    ---> er / daar + prepositie
  • --> er + onbepaald subject
  • hoofdstuk 4- taak 3

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • ik kan een samenvatting geven van het nieuws
  • ik heb nagedacht over spreken en fouten maken
  •  ik heb geoefend met er/daar+prepositie 
  • ik heb geoefend met er + onbepaald subject
  • ik heb gepraat over het gebruik van genotsmiddelen

Slide 3 - Slide

H4- taak 2- reflectie
Leren spreken en fouten maken

Slide 5 - Slide

Er/daar + prepositie
blz 105

Slide 6 - Slide

Zet de zinnen in de goede volgorde
1)-er -Ik eet - patat -het liefste- bij
...............................................................................................................................
2) Lekkere ijsjes? - ben - ik- helemaal -aan verslaafd-Daar
...............................................................................................................................
3)  geeft -Ketjap- een oosters tintje- aan- er
...............................................................................................................................
4)  gebruik van- ik- Daar-maak - natuurlijk- graag
...............................................................................................................................


Slide 7 - Slide

Maak de zinnen korter.
.
‘Er’ of ‘daar’ met een prepositie: Maak de zinnen korter door ‘er’ of ‘daar’ te gebruiken.
 
1. Ik doe de CD in de Cd-speler en ik luister naar de CD.
...........................................................................................................................................................
2. Hij schenkt de koffie in een beker en doet melk en suiker bij de koffie
.................................................................................................................................................................. 
3.  Ja, ik heb je e-mail gelezen en zal morgen antwoord geven op je e-mail.
.............................................................................................................................................................

Slide 8 - Slide

Er + onbepaald subject

Slide 9 - Slide

Gebruik je hier 
 'er'?
Er?

1) De dokter: we gaan kijken of ............ vocht in uw knie zit
2) Zijn.......... in Nederland voldoende goede artsen?
3) Hoeveel winkels zijn ............. in de buurt waar je woont?
4) Ik ben bang dat ............. grote problemen zullen komen?

Subject?

Wie/wat + persoonsvorm!

Slide 10 - Slide

woorden H4- taak 3
We bekijken samen blz 108

Schrijf de vertaling achter de woorden!

Slide 11 - Slide

genotmiddelen

Slide 12 - Mind map

H4 - Taak 3- Voorbereiden
Opdracht 3

Lees de tekst. Let op je uitspraak en de juiste klemtoon.

Slide 13 - Slide

H4- taak 3- uitvoeren
Opdracht 5

We lezen de tekst

1. Wat is je mening over het Nederlandse gedoogbeleid?
2. Moet het gebruik van softdrugs verboden worden?
3. moet het gebruik van harddrugs verboden worden?

Slide 14 - Slide

H4 - taak 4- uitvoeren
Opdracht 6.

Welke genotsmiddelen moeten verboden worden? Waarom?

Slide 15 - Slide

H4 - taak 4- uitvoeren
Opdracht 7 

Loop rond en voer een gesprek over opdracht 6.

Waarom vind je dat?
welke gevoelens krijg je erbij?
mag het soms wel? Bijvoorbeeld op een feestje?

Slide 16 - Slide

H4- taak 4- afronden
Opdracht 8
Welk genotmideel gebruik jij (niet?)

  • hoe? 
  • hoe vaak
  • waarom?
  • wanneer?
wat is een genotsmiddel dat vaak in jouw cultuur gebruikt wordt?

Slide 17 - Slide

Extra oefening- zinnen maken
 
1) Ik wil vanavond naar een restaurant, want………………….........................................
2) Gisteravond ben ik erg ziek geworden. Daarom …………………………….............. 
3) Omdat mijn keuken zo klein is, …………………………...................................................... 
4) Mijn magnetron gebruik ik om …………….………..............................................………….
5) Ik vind dat koken …………….....................................................................…………………………..  
6) Ik hou van uit eten gaan, want …………………...................................………………………..  






Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide