LUISTERVAARDIGHEID TIENDA DE ROPA (1)

La tienda de ropa

  1. un ejercicio de escuchar
  2. un ejercicio de escribir
1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

La tienda de ropa

  1. un ejercicio de escuchar
  2. un ejercicio de escribir

Slide 1 - Slide

7

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

00:10
Voor wie wil deze jongen wat kopen?
A
Zijn moeder
B
Zijn vriendin
C
Zijn tante
D
Zijn oma

Slide 4 - Quiz

00:19
Wat wil hij kopen?
A
zonnebril
B
vest of trui
C
trui of broek
D
jurk of t-shirt

Slide 5 - Quiz

00:39
Hij wil toch geen jurk kopen voor z'n vriendin. Waarom niet?
A
Te zomers
B
Hij ziet geen mooie
C
Geen goede kleuren
D
Te duur

Slide 6 - Quiz

01:03
camiseta con dibujos
camiseta de corazones
camiseta de flores
camiseta lisa
camiseta de rayas

Slide 7 - Drag question

01:13
Wie in de relatie is romantisch?
A
De jongen
B
Het meisje

Slide 8 - Quiz

01:31
Wie belt de jongen voor advies?
A
zijn broer
B
zijn moeder
C
zijn vader
D
zijn zus

Slide 9 - Quiz

01:48
¿Qué talla tiene la novia?
A
S (ese)
B
M (eme)
C
l (ele)
D
XL (equis ele)

Slide 10 - Quiz

Una persona famosa
  1. Describa una persona famosa: 
-¿Quién es? (¿Por qué es famoso?)
-¿Qué lleva de ropa? 
-¿Cómo es? (física)

Slide 11 - Slide

Beantwoord de vragen over de video

  1. Welk kledingstuk zoekt de vrouw?
  2. Wat is er niet goed aan de rode jurk?
  3. Welke maat heeft ze?
  4. Wat vraagt de vrouw over de zwarte schoenen?
  5. Hoe betaalt de vrouw uiteindelijk?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

¿Cómo se dice en español...?
  1. ...dat je een rood t-shirt wilt kopen?
  2. ...wat je kledingmaat is
  3. ...dat het t-shirt mooi vindt?
  4. ...hoe duur het is?
  5. ...dat een jurk 40% korting heeft?
  6. ...dat je graag contant wilt betalen?
  7. ...dat je het bonnetje graag mee krijgt?


Slide 14 - Slide

Inventa y practica un diálogo
Bedenk en voer in twee- of drietallen een gesprekje uit. Verwerk daarin:
  • iemand komt bij de kledingwinkel, begroeting
  • klant geeft aan wat hij/zij zoekt
  • verkoper haalt iets, klant wil het passen
  • er is iets niet naar wens: maat/kleur/kledingstuk staat niet goed
  • verkoper haalt alternatief; dit bevalt wel
  • klant vraagt naar prijs; het kledingstuk is wat duur maar wordt gekocht
  • klant wil pinnen en wil het bonnetje mee
Maak gebruik van alle werkbladen en aantekeningen die je hebt!

Slide 15 - Slide