M2: 4.7 (woordsoorten)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Grammatica

en

Spelling

Planning

Lezen

Terugblik

Nakijken

Uitleg 4.7

27 mei: toets spelling en grammatica

Lezen

Terugblik

Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen. 

Dus:

Aan of voor wie of wat + wg + o + lv

Nakijken: 5, 6, 9

Als je de beurt krijgt, geef je een antwoord. 'Weet ik niet' volstaat niet en staat gelijk aan huiswerk niet hebben gemaakt.

Het is een moeilijke toets, er zullen dus veel huiswerkcontroles zijn. Opdrachten moeten volledig zijn gemaakt!!! 

Nakijken: 5, 6, 9

5           

  |De caissière|gaf|mij|het|wisselgeld|terug.

9                           

a Het Groningse Maartenscollege |  biedt | meerdere klassen | een nieuwe lessenserie | aan.

               

b Deze lessen |  dragen |  de veelbetekenende naam: ‘De Toekomst’ 

           

c Het vak | moet |  jongeren | de nodige vaardigheden voor de toekomst | bijbrengen.

Herhaling woordsoorten

lw= lidwoord (de,het,een)

zn=zelfstandig naamwoord (staat een lidwoord voor)

bn=bijvoeglijk naamwoord (zegt iets over het zn)

vz=voorzetsel (kastwoordje)

ww=werkwoord

psv=persoonlijk voornaamwoord (ik, jou, zij, hen, hem etc.)

bsv= bezittelijk voornaamwoord (mijn, haar, onze, uw, zijn etc.)

Hoofdtelwoord: hoeveelheid (bijv. drie, duizend, veel etc.)

Rangtelwoord: volgorde (zesde, tweede, laatste, middelste)

Benoem de woordsoorten:
In de krant stond gisteren een treurig artikel

4.7 Woordsoorten

Aanwijzend voornaamwoord (av): hiermee kun je iets of iemand aanwijzen. Meestal staat het voor een zn. 

Dit, dat, deze, die

Dit en dat staan voor een het-woord (dit water)

Deze en die staan voor een de-woord (deze opdracht)

4.7 Woordsoorten

Meestal gebruik je een av bijvoeglijk (voor een zn). Bijv: die appel. 

Soms staat er geen zn achter. Dan gebruik je het av zelfstandig. 

Bijv: dat was leuk! of: Mooie schoenen! Die wil ik ook. 

4.7 Woordsoorten

Vragend voornaamwoord (vrv): hiermee vraag je naar iets of iemand. 

Wie, wat, welk(e), wat voor (een)

BIjv: wat gaan jullie nu doen? Wie komen er allemaal?

4.7 Woordsoorten

Welke en wat voor (een) horen meestal bij een zn. (wat voor pizza wil je?)

 Wie en wat kunnen zonder andere woorden. (wie wil er nog wat drinken?)

Aan de slag! In stilte

4.7

1, 3, 4a, 7, 8, 10

Werk serieus, zodat je de stof echt snapt.

Klaar? Dan ga je lezen of werken aan boekopdracht 

LET OP: DONDERDAG B-BOEK MEENEMEN!!!!!!!!