Aan het einde van deze opdracht:
weet je waar je informatie kunt vinden over verschillende ziekten;
kun je de verschijnselen van verschillende ziekten benoemen;
kun je over een van een aantal ziekten informatie geven;
weet je hoe een ziekte kan ontstaan (virus, bacterie, besmetting);
weet je waar je medicijnen kunt krijgen/kopen;
kun je uitleggen wat er op het medicijnetiket staat;
kun je aan de cliënt uitleggen wat er in een bijsluiter van medicijnen staat.