2.3 lezen havo1




Planning van deze les:

  • Begrijpend lezen 

Volgende les: 
  • Zelfstandig werken

Aan het einde van deze les
  • heb je je opdrachten laten controleren
  • heb je geleerd wat de theorie van begrijpend lezen is
WELKOM klas 1 :)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson




Planning van deze les:

  • Begrijpend lezen 

Volgende les: 
  • Zelfstandig werken

Aan het einde van deze les
  • heb je je opdrachten laten controleren
  • heb je geleerd wat de theorie van begrijpend lezen is
WELKOM klas 1 :)

Slide 1 - Slide

Doel van deze week:
- Je leert wat een feit en een mening is. 
- Feiten en meningen herkennen;
- de Moeilijkewoordenwijzer toepassen;
- signaalwoorden herkennen die een opsomming aangeven.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide



  • Titel / kop / krantenkop
  • Deeltitel / tussenkopje


  • Onderwerp: waar de tekst over gaat in een paar woorden


Hoe kom je achter het onderwerp? Lees de titel en de eerste alinea. 

  • Deelonderwerp: waar een deel van de tekst (een of meerdere alinea's) over gaat 

Slide 4 - Slide

Aantekening: verschil feit en mening
Feit
  • waar of niet waar
  • kun je controleren

Mening (standpunt/oordeel/opinie/opvatting)
  • wat iemand ergens van vindt
  • kun je 'ik vind' of 'volgens mij' voorzetten

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quiz

Feit of mening?:
Nederland ligt in Europa.
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quiz

Feit of Mening?

Lees de bron!
A
mening
B
feit

Slide 9 - Quiz

Feit of mening:
Vandaag is het dinsdag.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Noteer een feit over honden.

Slide 11 - Open question

Noteer een mening over honden.

Slide 12 - Open question

Leesstrategieën
  • Verkennend lezen
  • Nauwkeurig lezen
  • Zoekend lezen - je hebt een vraag en je zoekt het antwoord op die vraag

Slide 13 - Slide

Tekstverband
Een goede tekst zit logisch in elkaar. 

De onderdelen van de tekst hangen met elkaar samen op een logische manier. 

Er is een verband tussen de woorden, zinnen en alinea's. Dat heet: tekstverband

Slide 14 - Slide

Een signaalwoord plakt twee zinnen aan elkaar. 
Ik ben moe, want ik had gisteren een feestje.

Er is een verband tussen de twee zinnen: 
de zinnen hebben met elkaar te maken. 

En wat ze met elkaar te maken hebben, zie je door het signaalwoord. 

Slide 15 - Slide

Opsommend tekstverband
Om te beginnen wil ik je feliciteren. Ook wil ik je de groeten doen van mijn moeder. 

Slide 16 - Slide

Tekstverband van tijdvolgorde
Ik ben chagrijnig. Terwijl ik naar huis fietste, ging het regenen. Vervolgens kwam ik thuis en toen was het douchewater koud. 

Slide 17 - Slide

Tegenstellend tekstverband
Ik heb goed gegeten, toch heb ik nog steeds trek.

Slide 18 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden

  1. Lees de tekst nauwkeurig en markeer belangrijke of opvallende woorden en zinnen.
  2. Omcirkel de signaalwoorden voor een opsommend, chronologisch of tegenstellend tekstverband. Schrijf in de kantlijn om welk tekstverband het gaat.

Klaar? Begin alvast aan opdracht 14
timer
8:00

Slide 19 - Slide

Wat doe je met moeilijke woorden?

Slide 20 - Slide

                   Individueel werken 
timer
10:00
Wat
Lees van hoofdstuk 2.3 (Lezen) de leerteksten. Maak daarna opdracht 13 t/m 18.
Hoe
Individueel, in stilte.
Hulp
Eerst vijf minuten zonder hulp, daarna loop ik rond om vragen te beantwoorden.
Tijd
Tot het einde van de les.
Uitkomst
Vrijdag zitten opdracht 13 t/m 18 in je mapje.
Klaar
Ga in je boek lezen.

Slide 21 - Slide