Maatwerk Havo2/3 (s08)

Les objectifs
Aan het einde van de les...
  • H3: Herhaling grammatica unité 4
  • H2: Herhaling grammatica unité 4
  • Quiz


Bonjour, on est le vendredi 24 février.
1 / 45
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les objectifs
Aan het einde van de les...
  • H3: Herhaling grammatica unité 4
  • H2: Herhaling grammatica unité 4
  • Quiz


Bonjour, on est le vendredi 24 février.

Slide 1 - Slide

Havo 3: Au travail!
  • Ga naar Verbuga.eu en oefen met het werkwoord moeten/devoir (2de rij): présent, passé composé, imparfait, futur
  • Oefenen met woorden van apprendre 1-2-4-6-8 met wrts, quizlet etc...

Slide 2 - Slide

attendre
A
wachten
B
inhouden
C
aanspannen
D
vastmaken

Slide 3 - Quiz

perdre
A
verliezen
B
winnen

Slide 4 - Quiz

j'............(attendre)
A
attend
B
attendons
C
attends
D
attendez

Slide 5 - Quiz

werkwoorden op -re in de présent
Tu.............(vendre)
A
vends
B
vende
C
vend
D
vendes

Slide 6 - Quiz

Tu ....... (attendre)
A
tu attendes
B
tu attand
C
tu attends
D
tu attend

Slide 7 - Quiz

vous (perdre)
A
vous perdre
B
vous perdez
C
vous perdrez
D
vous perdons

Slide 8 - Quiz

Nous ____________ (perdre)
A
perdons
B
perdions
C
perdrons
D
perdrez

Slide 9 - Quiz

wat gebeurt er bij werkwoorden met re in de passé composé?
A
re wordt i
B
re wordt é
C
er gebeurt niks
D
re wordt u

Slide 10 - Quiz

werkwoorden op -re in de présent
Nous ..... (vendre) la maison.
A
vendons
B
vendez
C
vendent
D
vendont

Slide 11 - Quiz

werkwoorden op -RE / present
Paula.............(rendre)

A
rends
B
rende
C
rend
D
rendez

Slide 12 - Quiz

werkwoorden op -re in de présent
Ils .............(perdre)
A
perds
B
perdent
C
perd
D
perdez

Slide 13 - Quiz

Vervoeg in de passé composé:
Ik heb teruggegeven.

A
J´ai rendu
B
J´ai rendre
C
J´ai rendré
D
Je suis rendu

Slide 14 - Quiz

Vertaal:
Jij hebt verkocht.

Slide 15 - Open question

wederkerend werkwoord

vertaal: zij worden wakker
A
il se réveille
B
ils se réveillent
C
ils se réveiller

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste wederkerend voornaamwoord.
Tu __ douches à 6 heures.
A
me
B
te
C
se

Slide 17 - Quiz

wederkerend werkwoord

vertaal: ik sta op
A
je me lève
B
tu te lèves
C
je lève
D
tu lèves

Slide 18 - Quiz

Wederkerende werkwoorden.

vous ___ lavez .
A
vous
B
nous
C
te
D
me

Slide 19 - Quiz

wederkerend werkwoord

vertaal: jullie ontmoeten elkaar
A
nous nous rencontrons
B
vous vous rencontrez
C
nous nous rencontrer
D
vous vous rencontrons

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ... in de passé composé.
A
avoir
B
être
C
aller
D
faire

Slide 21 - Quiz

Vertaal:
Ik maak me op.

Slide 22 - Open question

Vertaal:
Zij heeft zich gewassen.

Slide 23 - Open question

Ik heb een vraag: (stel hier je vraag)

Slide 24 - Open question

Havo 2: Au travail!
  • Ga naar Verbuga.eu en oefen met de volgende ww: se coucher, se laver, se tromper (3de rij): présent, passé composé

  • Ga naar verbuga.eu en oefen met de volgende ww: descendre, entendre, attendre (3de rij): présent, passé composé

  • Oefen de woorden van apprendre 1-2-4-6-8-10 met wrts, quizlet etc...

Slide 25 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over...

Slide 26 - Mind map

(interessant = intéressant)
C'est un .............. film ...............
A
un film intéressant
B
un intéressant film
C
un film intéressante
D
un intéressante film

Slide 27 - Quiz

(sportief = sportif)
Ce sont des ...............garçons ...............
A
des garçons sportif
B
des sportifs garçons
C
des garçons sportifs
D
de garçons sportives

Slide 28 - Quiz

Paul est activement recherché
Malheureusement, nous ne pouvons pas aller en vacances
Elle a très mal joué
Sophie est vraiment fatiguée
Joseph est un garçon super sympa!

Slide 29 - Drag question

Wat is het bijwoord van "sportif"
A
sportifment
B
sportifement
C
sportivement
D
sportivment

Slide 30 - Quiz

Goed of fout?
Il parle poliment
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quiz

Goed of fout?
Je parle bon français
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quiz

Goed of fout?
Il roule lentment
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

Goed of fout?
C'est un bon chanteur.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quiz

Goed of fout?
il joue mal.
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quiz

Welk woord is géén bijwoord?
A
rapidement
B
bien
C
gratuit
D
longtemps

Slide 36 - Quiz

Wat is het bijwoord van bon?
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 37 - Quiz

Si tu travailles ………………….., tu vas avoir une bonne note. ​

A
mieux
B
meilleur
C
bon
D
bonne

Slide 38 - Quiz

Ik heb een vraag: (stel hier je vraag)

Slide 39 - Open question

Van welk Frans modemerk is deze tas?
A
Coco Chanel
B
Christian Dior
C
Louis Vuitton
D
Zadig et Voltaire

Slide 40 - Quiz

Welke letter kunnen de Fransen in het Nederlands niet goed uitspreken ?
A
de K
B
de H
C
de B
D
de S

Slide 41 - Quiz

Welke artiest is dit ?
A
Imany
B
Maître Gims
C
Stromae
D
Willy William

Slide 42 - Quiz

Welke stad heeft dezelfde naam als een wijnsoort ?
A
Chardonnay
B
Merlot
C
Bordeaux
D
Beaujolais

Slide 43 - Quiz


Hoe heet dit Franse volkslied ?
A
La Marsilienne
B
La Marseillaise
C
La Marsilotte
D
La Marsipomme

Slide 44 - Quiz

Slide 45 - Slide