This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Ik weet wat het werkwoordelijk gezegde is
Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is
Ik kan in een zin het gezegde benoemen
Alle werkwoorden uit de zin
(pv + andere werkwoorden)
Bijvoorbeeld:
Mevrouw de Jong heeft gisteren een pizza gegeten
wg = heeft (pv) + gegeten (andere werkwoorden)
zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken, dunken en voorkomen.
Alleen met een koppelwerkwoord kan er een naamwoordelijk gezegde in de zin staan
Het onderwerp doet iets
= werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp is iets
= naamwoordelijk gezegde