Nazeggen:1. Ik zet een rondje op he bord.
2. Ik zet een lijn van links naar rechts.
3. De streep is schuin.
4. Zet een schuine streep.
5. Jullie staan samen op.
6. We gaan een oefening doen.
7. Thuis ook oefenen.
8. Jij vraagt, jij antwoordt.
9. veel of weinig?
10. Ben je klaar?
11. Dit is een klok.
12. Dit is een wijzer.
13. 1 wijzer is klein, 1 wijzer is groot.
14. Hoe laat is het?
15. Geef geen antwoord, maar zeg na.
16. Ga tussen de tafel en stoel staan.