This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Huiswerk controleren: Melle, Nadine en Noa
timer
1:30
Slide 1 - Open question
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Komma
Gebruik je voor of na een aanspreking: Jessica, kun je die som even op het bord schrijven?
Gebruik je bij opsommingen (maar niet voor en): Ik ga morgen naar Rotterdam, Den Haag en Leiden.
Gebruik je tussen twee persoonsvormen: als het zulk lekker weer is, ga ik vanmiddag een stuk skeeleren.
Slide 5 - Slide
Komma
Gebruik je voor en achter een bijstelling: Ik wil graag op stedentrip naar Berlijn, de hoofdstad van Duitsland, omdat mij dat een mooie stad lijkt.
Gebruik je tussen een hoofdzin en bijzin, als de delen te lang zijn: Ik heb een onvoldoende gehaald voor de toets, omdat ik niet zo goed geleerd heb de afgelopen weken.
Tip
Vóór voegwoorden als hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl kan meestal het best een komma worden geplaatst.
Slide 6 - Slide
Dubbele punt
Een citaat (directe rede): De meester zei: "Rekenen en taal zijn de belangrijkste vakken op de basisschool."
Een gedachte: Ik dacht: wat is Nederlands toch moeilijk af en toe.
Een opsomming: Ik heb vanmorgen de volgende vakken: rekenen, taal, aardrijkskunde en muziek.
Een uitleg of toelichting: Ik kon vandaag niet op de fiets naar school: ik had een lekke band.
Slide 7 - Slide
Aanhalingsteken
Gebruik je bij citaten: Jan zegt: "Ik woon al mijn hele leven in Amsterdam."
Gebruik je als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Hoe schrijf je het woord 'onmiddellijk'?
Gebruik je als het woord of de woordgroep op een bepaalde manier gebruikt wordt (bijvoorbeeld spottend): Toen de klas te laat kwam, zei de leraar dat we weer 'lekker op tijd' waren.
Slide 8 - Slide
Puntkomma
Gebruik je tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: We gingen na twaalf uur naar bed; de buren lagen er om negen uur al in.
Gebruik je na een woord of woordgroep in een opsomming die onder elkaar staat. De laatste krijgt een punt. Zie opdracht 2 in het boek.
Slide 9 - Slide
Wanneer gebruik je een komma?
Slide 10 - Open question
Wanneer gebruik je een dubbele punt?
Slide 11 - Open question
Wanneer gebruik je aanhalingstekens?
Slide 12 - Open question
Wanneer gebruik je een puntkomma?
Slide 13 - Open question
Zet onderstaande zin van de indirecte rede naar de directe rede. De weerman zegt dat het morgen de hele dag gaat stormen.
Slide 14 - Open question
'Nu lust ik wel een kop koffie', zei mijn vader na het eten.
Slide 15 - Open question
Joyce zucht dat ze echt geen zin heeft in dat familiefeestje.
Slide 16 - Open question
De buurvrouw vraagt aan Hanna of ze vanmiddag even op haar kinderen kan passen.