Aan het eind van de les ken je het gebruik van leestekens en heb je
de stof van Hst 5 herhaald
Slide 7 - Slide
Programma
Belangrijkste regels van leestekens
Nakijken oefeningen
Quiz hst 5
Slide 8 - Slide
Komma
Joris mag ik even je fiets lenen? => regel:
Als het erg koud is geef ik de vogels voer. =>regel:
Op kamp neem ik een slaapzak een matje een gasbrander en een tent mee. =>regel:
Slide 9 - Slide
Komma
Jaap is gisteren vlak voor het donker dicht bij de brug door het ijs gezakt omdat hij niet gemerkt had dat het toen flink dooide en dat er wakken ontstonden. => regel:
De Luizenmoeder een inmiddels bekende serie werd zondag massaal bekeken.=>regel:
Slide 10 - Slide
Dubbele punt
Schrijf twee zinnen op met een verschillend gebruik van de dubbele punt
welke regels heb je toegepast?
Slide 11 - Slide
Dubbele punt
citaat / directe rede (Ik zei: "We gaan.")
gedachte (Zij dacht: wat moet ik doen?)
opsomming (De ijssalon verkoopt de volgende smaken: citroen, marshmellow, chocola en cookies)
uitleg / toelichting (Naar Noord-Korea wil ik best graag op vakantie: het lijkt me een superinteressant land)
Slide 12 - Slide
Aanhalingstekens
Luister eens zei vader want dit is belangrijk
'Luister eens,' zei vader, 'want dit is belangrijk.'
Luister goed zei vader ik vertel dit maar één keer
'Luister goed', zei vader. 'Ik vertel dit maar één keer.'
=> ELDA: Eerst Leesteken, Dan Aanhalingsteken
Dit is zeker 'grappig'? (=> ironie)
Waarom schrijf je 'zwart'? (=> het woord)
Slide 13 - Slide
Puntkomma
tussen hoofdzinnen die sterk met elkaar samenhangen
Het woord 'klimaatspijbelaar' heeft al meer dan 700.000 vermeldingen op Google; dat lijkt me een prachtig bewijs voor hoe levend onze taal is.
bij lange opsommingen onder elkaar
Slide 14 - Slide
Opdracht 2 1 , – staat tussen twee persoonsvormen; ; – staat tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen; . – sluit de zin af. 2 : – kondigt een citaat aan; ‘ – geeft het begin van een citaat aan; , – staat tussen een hoofdzin en een bijzin; . – sluit de zin af; ’ – sluit een citaat af.
Slide 15 - Slide
3 ‘– geeft aan dat het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis; ’ – geeft aan dat het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis; , – staat voor een aanspreking; ? – sluit een vraag af. 4 , – staat voor een bijstelling; , – staat achter een bijstelling; : – kondigt een opsomming aan; , – staat tussen de delen van een opsomming; . – sluit de zin af. 5 : – kondigt een opsomming aan; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; . – sluit de zin af.
Slide 16 - Slide
5 : – kondigt een opsomming aan; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; ; – sluit een onderdeel van een lange opsomming af; . – sluit de zin af.
opdr. 5
1 ‘Het gaat morgen de hele dag stormen’, zegt de weerman. De weerman zegt: ‘Het gaat morgen de hele dag stormen.’
Slide 17 - Slide
2 Na het eten zei mijn vader dat hij wel een kop koffie lustte. 3 ‘Ik heb echt geen zin in dat familiefeestje’, zucht Joyce. Joyce zucht: ‘Ik heb echt geen zin in dat familiefeestje.’ 4 De buurvrouw vraagt: ‘Hanna, kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen?’ ‘Hanna, kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen?’ vraagt de buurvrouw. ‘Hanna,’ vraagt de buurvrouw, ‘kun jij vanmiddag even op mijn kinderen passen?’ 5 Geschrokken riep Fedja dat het al tien uur was. Fedja riep geschrokken dat het al tien uur was.
Slide 18 - Slide
Kriskras quiz
Slide 19 - Slide
Hij groeit op voor galg en ...
A
graat
B
rad
C
hamer
Slide 20 - Quiz
Met .... en wurgen bereikte de sprinter de eindstreep
A
hangen
B
slepen
C
steken
Slide 21 - Quiz
"spic en span" Bij deze uitdrukking heb je
A
eindrijm
B
alliteratie
Slide 22 - Quiz
Daar werden de eenden door bezoekers gevoerd.
A
De bezoekers hebben de eenden daar gevoerd
B
De bezoekers voerden daar de eenden
C
De bezoekers voeren daar de eenden
Slide 23 - Quiz
Tussenwerpsels Oh jeetje, nu ben ik verdikkeme mijn fiets kwijt!