This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Taalkunde (introductie)
Vandaag: spelen met taal
Geef antwoord op de vraag:
"Geef kikkers een trap!"
Wat vind jij van deze oproep, die werd gedaan op Facebook?
a) Zeer dieronvriendelijk en dus onacceptabel;
b) Goed voorstel!
c) Ik heb meer informatie nodig
Slide 2 - Slide
Geef kikkers een trap (Partij voor de dieren, 2020).
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Je kent de termen ambiguïteit en intuinzinnen;
Je kent de verschillende vormen van ambiguïteit;
Je kunt ambiguïteit herkennen;
Je kunt ambiguïteit toepassen in een eigen tekst.
Slide 4 - Slide
DUBBELZINNIGHEID
Verschil tussen intuinzinnen en ambiguïteit
Als een zin dubbelzinnig is, dan noemen we zin ook wel ambigu. Het is afgeleid van het werkwoord ‘ambigere’, wat staat voor ‘twijfelen’. Je hebt in deze zinnen een grammaticaal probleem (ambiguïteit) dat meestal opzettelijk is toegepast.
Een intuinzinis meestal een onopzettelijk misleidende zin die naar doorlezen wordt opgelost. De lezer wordt alleen een kort moment op het verkeerde spoor gezet. Doorlezen lost het probleem dus op.
Slide 5 - Slide
Ambiguïteit
Je kunt iets op twee manieren opvatten.
Slide 6 - Slide
Ambiguïteit
Ambiguïteit of dubbelzinnigheid betekent dat je woorden, woordgroepen of zinsdelen op meerdere manieren kan vertalen. Soms is dat erg grappig, maar in een officieel document moet je ambiguïteit juist zien te voorkomen.
Slide 7 - Slide
uitleg ambiguïteit (1)
Ambiguïteit = dubbelzinnigheid. Een zin heeft daardoor twee of meer betekenissen.
Dat kan tot onduidelijkheid voor de lezer leiden. Dat is soms gewenst (grappig, reclame of cabaret), maar vaak ook niet (zakelijke teksten).
Slide 8 - Slide
Op welke manier past de maker van Evert Kwok hier ambiguïteit toe?
Slide 9 - Slide
Ambiguïteit
Ambigue = dubbelzinnig
(op meerdere manieren op te vatten door bijvoorbeeld):
1) gebruik van homoniem (woord met meerdere betekenissen)
2) woordgroep met meerdere betekenissen
3) Redekundig ontleden
4) onduidelijke verwijzing
Slide 10 - Slide
1. gebruik van homoniem
1) Homoniem:
Aan de diarree? Neem Diacure mee, dat scheelt een hoop!
1) Homoniem:
- Aan de diarree? Neem Diacure mee, dat scheelt een hoop!
2) Woordgroep:
- Het schilderij van Mathilde. (gemaakt door Mathilde, waarop Mathilde is afgebeeld, Mathilde is de eigenaar)
3) Ontleden:
- Ferdinand groette de man met de pet.
4) Onduidelijke verwijzing:
- Peter ging op vakantie met een oud-collega en zijn vrouw.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Welke fout?
Hij viel een kind met een knuppel aan.
A
Geen formuleerfout
B
Ambiguiteit
C
Pleonasme
D
Tautologie
Slide 15 - Quiz
Dus jij bent deze zomer met het vliegtuig naar Japan én naar Brazilië gevlogen? Dat klinkt niet als een vervelende vakantie hoor!
A
eufemisme
B
understatement
C
ambiguiteit
D
pleonasme
Slide 16 - Quiz
Verheugd en blij =
A
Een contaminatie
B
Een pleonasme
C
Een tautologie
D
Ambiguïteit
Slide 17 - Quiz
Hoe duur kost deze fiets? - Er is hier sprake van:
A
Een contaminatie
B
Een pleonasme
C
Een tautologie
D
Ambiguïteit
Slide 18 - Quiz
De politie heeft een dood lijk gevonden. - Er is hier sprake van:
A
Een contaminatie
B
Een pleonasme
C
Een tautologie
D
Ambiguïteit
Slide 19 - Quiz
Die schreeuwende kleuren van die broek vind ik niet mooi.