2 bk unit 2 lesson 1 grammar

Grammar      unit 2 lesson 1  

*  much /many 
*was/were 


1 / 50
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammar      unit 2 lesson 1  

*  much /many 
*was/were 


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Many =  als je het kunt tellen


- many people
- many cars
- many ideas


Much = als je het niet kunt                             tellen

- much water
- much money
- much time

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

MUCH money
MANY coins
MANY banknotes

Slide 5 - Slide

Much - uncountable
Many - countable

Slide 6 - Slide

many or much?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Slide

was / were 
* Is de verleden tijd van  To be   (I am - he is - they are) 

I was                                I wasn't                        Was I....? 
you were                        you weren't               Were you....?
he/she/it was              it wasn't                      Was he....? 
we were                         we weren't                 Weren't we.....? 
they were                      they weren't              Weren't they.....?  

Slide 10 - Slide

To do!        unit 2 lesson 1 
*  (boek blz.  56 t/m 61)          opdracht 4  t/m 10
*   Practise More 

*  Quizlet   unit 2 lesson 1        (of blz. 191 in je boek) 
                                   

Slide 11 - Slide

Degrees of comparisons 
trappen der vergelijking

Slide 12 - Slide

zegt iets over een zelfstandig naamwoord
(dus over een mens, dier, plant of ding)
een bijvoeglijk naamwoord 
het mooie meisje
de snelle auto
de schattige hond

Slide 13 - Slide

Als iets net zo groot, mooi, lekker, snel als iets anders is zeg je :
 As ..................... as
This dog is as cute as that one

Slide 14 - Slide

als we dingen vergelijken en iets of iemand is groter / sneller/ leuker / mooier/ lekkerder enz. dan noemen we dat de : vergrotende trap
           groot                 groter

Slide 15 - Slide

in het Engels zet je dan -er achter het woord 
small - smaller
fast - faster
high - higher
       small           smaller

Slide 16 - Slide

Achter het woord + er zet je dan than
this dog is smaller than that one
smaller than

Slide 17 - Slide

Here is Emily. She's six years old. Her brother is nine, so he is...........
A
old
B
older
C
olden
D
oldest

Slide 18 - Quiz

This magazine is cheap, but that
one is...........
A
cheaper
B
cheaping
C
cheap
D
cheapest

Slide 19 - Quiz

Als we dingen vergelijken en iets is het mooist/ grootst/ lekkerst/leukst enz dan noemen we dit de overtreffende trap
           groot                 groter                 grootst

Slide 20 - Slide

in het Engels zet je dan -est achter het woord 
fastest 
smallest
highest
               small       smaller    smallest

Slide 21 - Slide

Voor het woord + est zet je dan the
This is the smallest dog they have

Slide 22 - Slide

He is ................. man in our village.
A
strongest than
B
stronger than
C
the strongest
D
the stronger

Slide 23 - Quiz

He has .......... car in our family.
A
faster than
B
the faster
C
fastest than
D
the fastest

Slide 24 - Quiz

woorden die eindigen op een griekse y
Bij de overtreffende trap verdwijnt 
de -y en komt er -ier achter
1
an ugly dog 
an uglier dog
the ugliest dog

Slide 25 - Slide

This dog is as ugly as that dog
this dog is hairier than that dog

Slide 26 - Slide

2
woorden die eindigen op -e
bijv : safe, nice, large
Bij de vergrotende trap komt er een -r achter het woord

Slide 27 - Slide

2
woorden die eindigen op -e
Bij de overtreffende trap komt er een -st achter het woord
a large dog
a larger dog
the largest dog

Slide 28 - Slide

Woorden van 1 lettergreep met 1 klinker die eindigen op 1 medeklinker
3
bijv : big , fat, hot
Bij de vergrotende trap verdubbelt de medeklinker + er
bigger/ fatter/ hotter

Slide 29 - Slide

Woorden van 1 lettergreep met 1 klinker die eindigen op 1 medeklinker
3
Bij de overtreffende trap verdubbelt de medeklinker + est
         
a fat dog
a fatter dog
the fattest dog

Slide 30 - Slide

This is a nice cat. It's much ...............
.
my friend's cat
A
nicer than
B
niceer than
C
the nicest
D
the niceest

Slide 31 - Quiz

This joke was ....................
joke I've ever heard.
A
the funnyest
B
funnyer than
C
the funniest
D
funnier than

Slide 32 - Quiz

London is .............city in Europe.
A
largeer than
B
the largeest
C
larger than
D
the largest

Slide 33 - Quiz

You look ........... yesterday
A
the happyest
B
the happiest
C
happier than
D
happyer than

Slide 34 - Quiz

My dog is ............. than your pony
A
the bigest
B
the biggest
C
biger than
D
bigger than

Slide 35 - Quiz

er zijn ook lange bijvoeglijke naamwoorden. Deze hebben 3 of meer lettergrepen
  • beautiful
  • intelligent
  • wonderful
  • exciting
  • difficult

Slide 36 - Slide

Bij deze lange woorden maak je de vergrotende trap door more voor het woord te zetten
  • more beautiful
  • more intelligent
  • more wonderful
  • more exciting

Slide 37 - Slide

This dog is more beautiful
than that dog

Slide 38 - Slide

Bij deze lange woorden maak je de overtreffende  trap door most voor het woord te zetten
  • most beautiful
  • most intelligent
  • most wonderful
  • most exciting

Slide 39 - Slide

een aantal woorden van 2 lettergrepen krijgen ook more en most
bijvoorbeeld famous en boring

Slide 40 - Slide

This dog is more famous
than that dog

Slide 41 - Slide

Deze rijtjes moet je uit je hoofd leren :


  • much/many - more - most
  • little/ few - less - least
  • bad - worse - worst
  • good - better - best

Slide 42 - Slide

This is .............
exercise on the worksheet.
A
the difficultest
B
the most difficult
C
the most difficultest
D
the more difficulter

Slide 43 - Quiz

He is .......... teacher in the country.
A
the goodest
B
gooder than
C
the best
D
better than

Slide 44 - Quiz

Oh no, this is my ............ nightmare!
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 45 - Quiz

My cousin is ................his classmates
A
the most intelligent
B
the most intelligentest
C
more intelligent than
D
more intelligenter than

Slide 46 - Quiz

My life is ................. yours
A
more boring than
B
more boringer than
C
the most boring
D
the most boringest

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Link

Slide 49 - Link

KGT  homework
Unit 2 lesson 1      opd.      2     t/m    +     7 - 8 -9   

Quizlet unit 2 lesson 1   (of blz. 90 in je TB) 

Slide 50 - Slide