Steunles klas 2 (23-02-2021 + 02-03-2021)

Vraagwoorden

1 / 46
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Vraagwoorden

Slide 1 - Slide

6

Slide 2 - Video

7

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

00:43
Wat betekent 'comment'?
A
hoe
B
wanneer
C
wie
D
waarom

Slide 5 - Quiz

01:01
Wat betekent 'combien'?
A
hoe
B
waar
C
wie
D
hoeveel

Slide 6 - Quiz

01:09
Wat betekent 'où'?
A
wie
B
waar
C
waar
D
wanneer

Slide 7 - Quiz

01:17
Wat betekent 'pourquoi'?
A
wie
B
waarom
C
wat
D
waar

Slide 8 - Quiz

01:21
Wat betekent 'quand'?
A
wie
B
wanneer
C
wat
D
waar

Slide 9 - Quiz

01:36
Wat betekent 'qu'est-ce que'?
A
niets
B
wie
C
wat
D
waar

Slide 10 - Quiz

01:43
Wat betekent 'qui'?
A
wat
B
wanneer
C
waar
D
wie

Slide 11 - Quiz

00:49
Maak deze zin vragend:
Tu es malade.

Slide 12 - Open question

01:03
Maak deze zin vragend volgens de manier die je als laatste hebt gehoord.
Tu es malade.

Slide 13 - Open question

01:20
Maak vragend volgens de derde manier:
Tu es malade.

Slide 14 - Open question

02:37
Op welke andere manier kun je de genoemde zin vragend maken?

Slide 15 - Open question

02:58
Wat is GEEN goede vraagzin?
A
Est-ce que tu habites à Velp?
B
Tu habites à Velp?
C
Habites-tu à Velp?
D
Qu'est-ce que tu habites à Velp?

Slide 16 - Quiz

03:44
Welke drie manieren zijn er om een zin vragend te maken?

Slide 17 - Open question

C'est qui, ton meilleur ami?
A
wat
B
hoeveel
C
wie
D
waarom

Slide 18 - Quiz

Tu habites où?
A
waarom
B
waar
C
wanneer
D
wie

Slide 19 - Quiz

3 vraagzinnen
Tu habites où?
Où est-ce que tu habites?
Où habites-tu?

Slide 20 - Slide

Wat is GEEN goede vraagzin?
A
Qu'est-ce que tu manges des frites?
B
Tu manges des frites?
C
Est-ce que tu manges des frites?
D
Manges-tu des frites?

Slide 21 - Quiz

Vraagzinnen maken
1) Vraagteken --> Tu es malade?
2) Est-ce que --> Est-ce que tu es malade?
3) omdraaiing onderwerp en p.v. --> Es-tu malade?
(! Kan niet altijd!)

Slide 22 - Slide

'Hoe' is in het Frans ........
A
Comment
B
Combien
C
Qu'est-ce que
D
Commence

Slide 23 - Quiz

'Hoeveel' is in het Frans ......
A
combien
B
quand
C
pourquoi
D
comment

Slide 24 - Quiz

Tu habites ........ (waar)?
A
quand
B
qu'est-ce que
C
qui
D

Slide 25 - Quiz


Tu as __________ de frères?
A
quand
B
pourquoi
C
qui
D
combien

Slide 26 - Quiz

C'est ........, le match de foot?
Samedi ou dimanche?
A
quand
B
pourquoi
C
qui
D
combien

Slide 27 - Quiz

Vertaal: Waar is de Eiffeltoren?
A
Qui est la Tour Eifel?
B
Quand est la Tour Eifel?
C
Où est la Tour Eifel?
D
Comment est la Tour Eiffel?

Slide 28 - Quiz

................... tu fais après les cours?
A
Qui
B
Combien
C
Quand
D
Qu'est-ce que

Slide 29 - Quiz

C'est ......., la prof de français?
A
combien
B
quand
C
pourquoi
D
qui

Slide 30 - Quiz

................tu t'appelles?
A
pourquoi
B
est-ce que
C
comment
D
quand

Slide 31 - Quiz

................... tu es végétarien?
A
comment
B
qui
C
quand
D
pourquoi

Slide 32 - Quiz

.......... tu fais comme sport?
A
Est-ce que
B
Qu'est-ce que
C
quand
D
qui

Slide 33 - Quiz

Lezen
- Wat voor soort tekst?
- plaatjes?
- titels / ondertitels?
- Wat weet je al over het onderwerp?
- Waar denk je dat de tekst over gaat?

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Welke onderwerpen over de vakantie komen aan bod in de tekst?

          
          A) activiteiten
          B) duur van de reis
          C) vakantiegenoten
          D) voorbereiding

Slide 37 - Slide

Welke onderwerpen over de vakantie komen aan bod in de tekst?

          A) activiteiten
          B) duur van de reis
          C) vakantiegenoten
          D) voorbereiding

Slide 38 - Slide

Vrai ou faux?
1)  De vader van Valéry vindt dat zij in Spanje helemaal uit de zon moet blijven.
2) Valéry vindt het fijn dat haar vader bezorgd is. 
3)  Valéry verbrandt net zo snel als ieder ander.
4) Dr. Durand denkt dat Valéry’s vader zo reageert omdat hij zelf wel eens verbrand is.
5)  Alle adviezen van de dokter zijn ervoor bedoeld om een zonnesteek te voorkomen.

Slide 39 - Slide

Vrai ou faux?
1)  De vader van Valéry vindt dat zij in Spanje helemaal uit de zon moet blijven. --> seulement 2 heures par jour au soleil.

2) Valéry vindt het fijn dat haar vader bezorgd is.  --> Je déteste

3)  Valéry verbrandt net zo snel als ieder ander. --> pour les gens avec les cheveux roux, le soleil est plus dangereux.


Slide 40 - Slide

Vrai ou faux?
4) Dr. Durand denkt dat Valéry’s vader zo reageert omdat hij zelf wel eens verbrand is.

5) Alle adviezen van de dokter zijn ervoor bedoeld om een zonnesteek te voorkomen. --> même quand tu fais attention, c'est possible d'avoir un coup de soleil (= zonnesteek). 

Slide 41 - Slide

Woorden raden
- Je hoeft niet van alle woorden de betekenis te kennen om toch te begrijpen waar een tekst over gaat;
- Sommige Franse woorden lijken op Engelse of Nederlandse woorden die je al kent bijv. 
J'ai une question.
- Je herkent in een woord een bekend woorddeel bijv.
il a grandi à Paris. 

Slide 42 - Slide

Is Valérie blij met de reactie van haar dokter? Waarom wel / niet?

Slide 43 - Open question

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 44 - Open question

Wat wil je volgende week graag oefenen?

Slide 45 - Open question

Au revoir!!

Slide 46 - Slide