This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Good morning!
Slide 1 - Slide
Program
Homework check (G & H)
Grammar explanation
Time to work
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Vertel me alles wat je weet over het bijvoeglijke naamwoord
Slide 4 - Mind map
Put the sentence in the correct order: reads - She - in the kitchen - every morning - a magazine
Slide 5 - Open question
Put the sentence in the correct order: bought - a - book - We - great - yesterday
Slide 6 - Open question
Present perfect (volt. tegenwoordige tijd)
De present perfect gebruik je wanneer je wilt vertellen dat een gebeurtenis, ervaring of resultaat ooit is begonnen, en nu nog steeds zo is, of te merken is.
Denk bijvoorbeeld aan:
Je hebt een telefoon gekocht vorig jaar, en die telefoon heb je nog steeds.
Slide 7 - Slide
Vorm present perfect
De present perfect kun je op twee manieren maken:
have/has + werkwoord + ed
have/has + past participle (3e onr. werkwoorden)
Slide 8 - Slide
Present perfect regelmatig
I have worked for five hours.
We have lived here since January.
She has listened to this band for a while already.
They have washed the car. It is clean now.
Ezelsbruggetje
Om de present perfect makkelijk te herkennen, kun je FYNEJAS gebruiken:
For
Yet
Never
Ever
Just
Already
Since
Slide 9 - Slide
Present perfect onregelmatig
The dog has lost its bone. He still can't find it.
I have had a headache for a while now.
We feel sick because we have eaten too much.
You have written great stories so far!
Onregelmatige werkwoorden
Voor de present perfect moet je de derde rij van onregelmatige werkwoorden kennen. Leer deze goed!
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Mind you!
De present perfect en past simple worden vaak in één zin gebruikt. Let hierbij op dat:
De past simple afgelopen is (helemaal klaar)
De present perfect doorgaat/niet is afgelopen
Past simple
Past simple is verleden tijd. Twee vormen:
Werkwoord + ed
2e Rij onregelmatige werkwoorden
Te herkennen aan woorden zoals: last ..., yesterday, 3 years ago, etc.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Choose the correct form: She ... here for 5 years.
A
lived
B
has lived
Slide 16 - Quiz
Choose the correct form: I ... my arm. It really hurts!
A
broke
B
have broken
Slide 17 - Quiz
Choose the correct form: My mother ... her wallet. She can't find it anywhere!
A
lost
B
has lost
Slide 18 - Quiz
Choose the correct form: I ... German for 5 years.