This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom in de les
Vandaag:
terug blikken op §1.2
lesdoelen §1.3
instructie §1.3
Maken opgave uit het boek
Slide 1 - Slide
Terugblik §1.2
Slide 2 - Slide
Vragen §1.2
Slide 3 - Slide
Opgave B20
a,b
c
d
Slide 4 - Slide
Ik weeg 88 kg. Welke kracht oefen ik uit op de grond?
A
863 kg
B
8,97 N
C
863 N
D
88 N
Slide 5 - Quiz
1 cm = 100 N Hoe teken ik de normaalkracht als ik op de grond sta
A
een pijl van bijna 9 cm vanaf mijn zwaartepunt omhoog
B
een pijl van bijna 9 cm vanaf de grond omlaag
C
een pijl van 0,9 cm vanaf de grond omhoog
D
een pijl van bijna 9 cm vanaf de grond omhoog
Slide 6 - Quiz
De arm van een kracht is
A
de korte afstand vanaf de kracht naar het draaipunt
B
Kortste afstand vanaf de werklijn van kracht A naar de werklijn van kracht B.
C
Kortste afstand vanaf de werklijn van kracht A naar het draaipunt
D
Kortste afstand vanaf de werklijn van kracht B naar het draaipunt
Slide 7 - Quiz
wat wordt er bedoelt met draaipunt, bij hefbomen?
A
hefbomen die je kunt rond draaien
B
het draaipunt zit in het midden, van de lange en korte arm
C
hefbomen hebben geen draaipunt
D
daar waar je op de hefboom kracht uit oefent
Slide 8 - Quiz
§1.3 - Je leert
hoe je een overbrenging toepast om minder kracht nodig te hebben;
Slide 9 - Slide
§1.3 overbrengingen
Slide 10 - Slide
§1.3 overbrengingen
Vaste katrol
Losse katrol
Takel
Tandwielen
Slide 11 - Slide
De vaste katrol
Een vaste katrol draait de kracht om.
Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij 'VAST' zit.
Slide 12 - Slide
De vaste katrol
De spierkracht is even groot als de werkkracht op de last.
De richting is van de spierkracht is tegengesteld.
Slide 13 - Slide
De vaste katrol
De drie krachten;
- Fspier, Fwerk en Fzwaarte
zijn even groot.
Slide 14 - Slide
De losse katrol
Een losse katrol maakt ons sterker.
De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de last hangt.
Slide 15 - Slide
De losse katrol
Om een kist met een gewicht van
250N over vier meter omhoog te
hijsen moet je 8 meter touw binnenhalen, maar je hebt maar half zo veel spierkracht nodig: 125 N
Slide 16 - Slide
Takels met meerdere katrollen
Slide 17 - Slide
Takels met meerdere katrollen
De last hangt nu aan twee touwen.
De zwaartekracht wordt nu verdeeld over de
twee touwen en wordt de spankracht nu
1200/2 = 600N per touw en hoef je nu ook maar 600N aan spierkracht te gebruiken.
Slide 18 - Slide
Takels met meerdere katrollen
De krachtverhouding bij een takel vindt je door het
aantal touwen tussen de vaste en losse katrol op te
tellen.
Het touw waar je aan trekt tel je niet mee.
Slide 19 - Slide
Takel
Vaste katrol met losse katrol:
er is minder kracht nodig om de last op te tillen èn je oefent de kracht in tegengestelde richting uit.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
In een takel zitten meerdere katrollen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
Uit hoeveel losse katrollen bestaat deze takel
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 23 - Quiz
Een verhuizer gebruikt een vaste katrol om een last van 800 N omhoog te hijsen over een afstand van 6 m. Wat is het voordeel van zo'n vast katrol?
A
Dan hoeft hij maar met 400 N aan het touw te trekken.
B
Dan hoeft hij minder arbeid te verrichten
C
Het is gemakkelijker om het touw naar beneden te trekken dan de kist omhoog.
D
Hij hoeft dan maar 3m touw in te halen.
Slide 24 - Quiz
Tandwielen
De ketting geeft de beweging van het voorste tandwiel door aan het achterste tandwiel.
Slide 25 - Slide
Tandwielen
Als het rechter tandwiel 2x zo klein is
als het linker tandwiel dan is de kracht
van het linker tandwiel 2x zo groot.
Je moet het rechter tandwiel wel 2x
ronddraaien.
Slide 26 - Slide
Overbrengingen
Slide 27 - Slide
Overbrengingen
Slide 28 - Slide
Overbrengingen
Bij een overbrenging kun je met een kleine spierkracht een grote werkkracht realiseren.
Wat je wint aan kracht verlies je aan afstand.
Slide 29 - Slide
Aan de slag!
Speel met de applet.
Lezen §1.3 uit je boek
Maak de opgaven;
- zie huiswerkplanner Classroom
kies eventueel uit:
- route blauw
- route paars
Zs
Slide 30 - Slide
Wat weet je al???
Slide 31 - Slide
Wat is de werking van een vast katrol
A
het omdraaien van de kracht
B
het halveren van de kracht
C
het verdubbelen van de kracht
D
er gebeurt niets
Slide 32 - Quiz
Bereken de trekkracht in D
A
24 N
B
12 N
C
8 N
D
6 N
Slide 33 - Quiz
Bereken hoeveel touw je moet inhalen als het gewicht 5 meter omhoog moet
A
5 m
B
10 m
C
15 m
D
20 m
Slide 34 - Quiz
Je ziet maar de helft van een takel met 6 katrollen er lopen 12 kabels omhoog. Stel de lastkracht is 1200kN. Wat is de werkkracht?
A
100 kN
B
200 kN
C
300kN
D
600kN
Slide 35 - Quiz
Hoeveel katrollen heb je nodig als je 200N aan kracht levert en je wilt 1200N ophijsen?
A
1
B
4
C
6
D
8
Slide 36 - Quiz
Uit hoeveel losse katrollen bestaat deze takel
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 37 - Quiz
Je ziet drie takels. Hoe zit het met het aantal katrollen en de spierkracht?
A
Bij takel a moet je 3x zo veel spierkracht leveren om de last op te tillen
B
Bij takel b moet je 4x minder spierkracht leveren om de last op te tillen.
C
Bij takel c moet je 7x minder spierkracht leveren om de last op te tillen
D
Bij takel a moet je 4x minder spierkracht leveren om de last op te tillen
Slide 38 - Quiz
18. Een leerling trekt een massablok van 2 kg op.
b. Hoeveel losse katrollen heeft deze takel?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 39 - Quiz
Bij Marlies en Geert hangt een katrollamp. De lampenkap kan op en neer worden bewogen. Het touw beweegt dan langs twee katrollen (met verwaarloosbaar gewicht). De lamp heeft zwaartekracht van 16 N. Hoe groot moet de zwaartekracht van de metalen cilinder zijn om de lamp op zijn plaats te houden?
Slide 40 - Open question
In de figuur wordt een kist van 150 kg omhoog gehesen met behulp van een aantal katrollen. Hoe groot is de benodigde trekkracht op het touw?
Slide 41 - Open question
Ilja hijst een kast met een massa van 46 kg met een katrol 2 meter omhoog.
Hoe groot is zijn spierkracht en hoeveel meter touw moet hij binnen halen.
Slide 42 - Open question
tandwiel 3 draait in één seconde 1x rechtsom.
Tandwiel 2 draait dan
A
in 1 seconde sneller rechtsom
B
in 1 seconde langzamer rechtsom
C
in 1 seconde langzamer linksom
D
in 1 seconde sneller linksom
Slide 43 - Quiz
tandwiel 1 draait in één seconde 1x rechtsom.
Tandwiel 2 draait dan
A
in 1 seconde sneller rechtsom
B
in 1 seconde langzamer rechtsom
C
in 1 seconde langzamer linksom
D
in 1 seconde sneller linksom
Slide 44 - Quiz
Wat voor soort overbrenging zie je hier?
A
windas
B
tandwielen
C
riem
D
wormwiel
Slide 45 - Quiz
Als je een kleine tandwiel aan een grote tandwiel vastmaakt, dan..
A
versneld de beweging
B
vertraagd de beweging
C
blijft de beweging constant
Slide 46 - Quiz
Hiernaast zie je een grote set tandwielen. Wanneer het laatste tandwiel rechtsom draait zal het eerste tandwiel
A
rechtsom draaien
B
linksom draaien
C
niet draaien
D
Dat kun je niet uit de tekening aflezen.
Slide 47 - Quiz
Bij een tandwieloverbrenging op een fiets is het tandwiel bij de trappers................. dan het achtertandwiel.
A
groter
B
kleiner
C
even groot
Slide 48 - Quiz
Geef met een berekening aan hoe vaak het kleinste tandwiel is rond gegaan als de grootste 3 x is rondgedraaid.
Slide 49 - Open question
Welk tandwiel draait sneller?
A
B
C
A
oranje
B
groen
C
Grijs
D
even snel
Slide 50 - Quiz
De trapper zit 15 cm van de trapas (arm r1),
de straal van het tandwiel is 10cm (arm r2),
de uitgeoefende kracht op de trapper is 400N(F1). Bereken de spankracht op de ketting
Slide 51 - Open question
Je kunt...
benoemen hoe je met vaste en losse katrollen, takels en tandwieloverbrengingen je spierkracht kunt overbrengen naar een grotere werkkracht;