This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
H17 - Vreemd vermogen
Slide 1 - Slide
Wat is het verschil tussen lang en kort vreemd vermogen?
Slide 2 - Open question
Peter leent €2.500 voor zijn bedrijf van de bank. Peter is ...
A
geldgever
B
geldnemer
Slide 3 - Quiz
Peter leent €2.500 voor zijn bedrijf van de bank. De bank is ....
A
geldgever
B
geldnemer
Slide 4 - Quiz
Welke twee vormen van hypothecaire lening ken je nog?
Slide 5 - Open question
Aandelen
Obligaties
deel van het EV
deel van het VV
Bewijs van mede-eigendom in NV/BV
Tijdelijk vermogen
Permanent vermogen
Belegger loopt risico bij slechte resultaten
Vast interestpercentage
Dividend als beloning (bij winst)
Koers onstabiel, afhankelijk van winstverwachting
Schuldbewijs
Zeggenschap in bedrijf
Geen zeggenschap in bedrijf
Koers stabieler, afhankelijk van rentestand
Slide 6 - Drag question
Opfrissen van 17.1 en 17.2
Slide 7 - Slide
Wat zijn voordelen van een onderhandse lening?
A
Deze lening heeft een korte looptijd en is daarom wat goedkoper dan een langlopende lening.
B
Er is direct overleg mogelijk en er zijn bijna geen kosten hieraan verbonden.
Slide 8 - Quiz
Beschrijf wat een achtergestelde lening is:
Slide 9 - Open question
Welke uitspraak hoort bij een lineaire hypothecaire lening?
A
Ieder jaar een gelijk bedrag aan rente en aflossing.
B
Ieder jaar een gelijk bedrag aan aflossing.
Slide 10 - Quiz
Wat betekent "aflossen van een lening"?:
Slide 11 - Open question
Bij welke vorm van hypothecaire lening neemt de jaarlijkse aflossing toe met de factor (1+i)?
A
Bij de annuïtaire hypotheek.
B
Bij de lineaire hypotheek.
Slide 12 - Quiz
Opfrissen van 17.3
Slide 13 - Slide
Welke vormen van lang vreemd vermogen ken je nog?:
Slide 14 - Open question
Wat is een obligatielening?
A
Een lening met een korte looptijd die is opgesplitst in grote bedragen.
B
Een lening met een lange looptijd die is opgesplitst in kleine bedragen.
Slide 15 - Quiz
Welke uitspraken kloppen?
A
Bij een onderhandse lening kennen geldgevers en geldnemer elkaar.
B
Bij een onderhandse lening zijn er veel geldgevers, elk voor een klein deel van het hele bedrag.
C
Bij een obligatielening hebben geldgever en geldnemer rechtstreeks contact met elkaar.
D
Bij een obligatielening is er geen direct contact: obligaties worden geplaatst via de effectenbeurs.
Slide 16 - Quiz
Zara B.V. heeft een onderhandse lening en een achtergestelde obligatielening uitgegeven. Stel dat Zara B.V. failliet zou gaan, dan krijgen de obligatiehouders hun geld terug, vòòrdat de geldgevers van de onderhandse lening hun geld terugkrijgen. Is dit waar?
A
Niet waar
B
Waar
Slide 17 - Quiz
Tom heeft 1 obligatie met een nominale waarde van €500 en een couponrente van 2%. De marktrente is 2,5%. Is de beurskoers van deze obligatie meer of minder dan 100% van de nominale waarde?
A
De beurskoers ligt onder 100%.
B
De beurskoers ligt boven 100%.
Slide 18 - Quiz
Invloed van marktrente op beurskoers
Slide 19 - Slide
Opfrissen van 17.4 t/m 17.6
Slide 20 - Slide
Jij betaalt het abonnementsgeld voor jouw sportschool een halfjaar vooruit. Voor jou is dit een vorm van:
A
Ontvangen afnemerskrediet.
B
Ontvangen leverancierskrediet.
C
Verstrekt afnemerskrediet.
D
Verstrekt leverancierskrediet.
Slide 21 - Quiz
Coca-Cola levert aan Albert Heijn 10.000 flessen. Op de factuur staat dat AH binnen een maand moet betalen. Voor AH is dit een vorm van:
A
Ontvangen afnemerskrediet.
B
Ontvangen leverancierskrediet.
C
Verstrekt afnemerskrediet.
D
Verstrekt leverancierskrediet.
Slide 22 - Quiz
Haga BV heeft een schuld aan de bank van €25.000. In de rekening-courantovereenkomst is opgenomen dat het kredietplafond €40.000 is. Hoe groot is de dispositieruimte van Haga BV?
Slide 23 - Open question
Hoe kan de dispositieruimte worden vergroot?
A
Door het kredietplafond te verhogen.
B
Door meer af te lossen op de lening.
C
Door allebei (dus zowel A als B).
Slide 24 - Quiz
Haga BV ontvangt bij betaling binnen 7 dagen 1% korting van de leverancier. In ieder geval moet er binnen 4 weken worden betaald. Met welke berekening kom je tot de kosten van het leverancierskrediet in procenten per jaar?