5. Lees de gegeven antwoorden.
a. Vaak zijn er één of twee onzin antwoorden, streep die weg.
b. Kijk welk antwoord het meest volledig is en het beste weergeeft wat er in de tekst staat. Je moet het antwoord terug kunnen vinden in de tekst, alleen in andere bewoordingen.
Als je nu twee antwoorden over hebt of het echt niet weet:
c. Past het in de grote lijn, dan komt het vaker voor in de tekst goed
d. Staat er een overdrijving ‘te, meer, meest, altijd, nooit, etc.’ in het antwoord? fout
e. Past het antwoord in de sfeer van de tekst? Pos. / neg.? goed