Deel 2 spelling H4, Havo 2

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Bespreken huiswerk
Gezamenlijke opdracht maken
Start deel 2 spelling hoofdstuk 4
Aan de slag

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Bespreken huiswerk
Gezamenlijke opdracht maken
Start deel 2 spelling hoofdstuk 4
Aan de slag

Slide 1 - Slide

Spelling H4
Tussenletters in samenstellingen + persoonsvorm verleden tijd

Slide 2 - Slide

Na deze les:

  • Ken je de regels voor het toevoegen van tussenletters in samenstellingen
  • Kun je de juiste tussenletters in samenstellingen plaatsen
  • Weet je wanneer je -te en -de gebruikt in persoonsvorm verleden tijd 

Slide 3 - Slide

Vandaag

Bespreken huiswerk
Gezamenlijke opdracht maken 
Start deel 2 spelling hoofdstuk 4
Aan de slag

Slide 4 - Slide

Spelling H4 
Tussenletters

Slide 5 - Slide

Bespreken huiswerk
Opdracht 3 en 4.

Controle met het rad!


Slide 6 - Slide

Opdracht 3
Ik geef willekeurig mensen de beurt.

Slide 7 - Slide

Opdracht 4
1 De nieuwe achtbaan is een echte hype en geeft de bezoekers een adrenalinekick.
2 De karakteristieke kampeerboerderij is als accommodatie heel geschikt voor groepen scholieren.
3 Je kunt hem moeilijk vlijtig noemen; hij behoort tot de grootste luiwammesen van klas 2b.
4 Als je je identiteitskaart vergeet op reis, kan dit tot problemen leiden bij de douane.
5 Vanmorgen zijn op de fruitveiling de allereerste kersen verkocht voor een ongelooflijk hoge prijs.
6 Leren omgaan met moeilijke kwesties is een wezenlijk aspect van het onderwijs.

Slide 8 - Slide

Opdracht 
Op de volgende slide zie je rijtjes met woorden. Telkens hoort er één woord niet in het rijtje thuis. Welk woord is dat? En waarom is dat zo?

Schrijf je antwoorden op. Na de opdracht geef ik willekeurig mensen de beurt om het goede antwoord te geven. 
Jullie hebben 5 minuten! 

Slide 9 - Slide

Welk woord hoort er niet bij? 
1. lievelingsdier, lievelingshirt, lievelingsvak, lievelingsliedje
2. stadcentrum, valentijnsdag, bioscoopstoel, hoofdstad 
3. berenklauw, spinnenweb, beresterk, spinnenwiel
4. waterstraal, laserstraal, röntgenstraal, zonnenstraal
5. blindedarm, paardebloem, pannekoek, spinneweb
6. geboortenkaartje, berehol, spinnenwiel, groentesoep 
7. groentesoep, koekepan, tarwebrood, secondewijzer

Slide 10 - Slide

Welk woord hoort er niet bij? 
1. lievelingsdier, lievelingshirt, lievelingsvak, lievelingsliedje
2. stadcentrum, Valentijnsdag, bioscoopstoel, hoofdstad 
3. berenklauw, spinnenweb, beresterk, spinnenwiel
4. waterstraal, laserstraal, röntgenstraal, zonnenstraal
5. blindedarm, paardebloem, pannekoek, spinneweb
6. geboortenkaartje, berehol, spinnenwiel, groentesoep 
7. groentesoep, koekepan, tarwebrood, secondewijzer

Slide 11 - Slide

Spelling H4 - werkwoorden
Persoonsvorm in de verleden tijd: -de(n), dde(n), -te(n), tte(n).

Slide 12 - Slide

Weten we het nog? 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Persoonsvorm verleden tijd 

Slide 15 - Slide

Startopdracht: zet in verleden tijd
a De dokter ... (vermoeden) een spoedig herstel van de zieke.
b Tijdens zijn debuut ... (vertrouwen) de voetballer op zijn uitstekende techniek.
c Na enkele dagen ... (staken) de werknemers hun protestactie.
d Ondanks een flinke verkoudheid ... (hoesten) Bram bijna niet.

Slide 16 - Slide

Waar moet je rekening mee houden bij het schrijven van werkwoorden in de verleden tijd?

Slide 17 - Slide

Even oefenen 

Slide 18 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd: -de(n), dde(n), -te(n), tte(n).
  • Ga altijd terug naar de stam! (vluchten - vlucht
  • Kijk goed of het over één persoon gaat, of over meerdere mensen:
                - 1 persoon: -te of -de (afhankelijk van de stam): vluchtte
                - 2 personen (of meer!): -ten of -den (afhankelijk van de stam): vluchtten

  • Voltooid deelwoord als bn? Dan zo kort mogelijk! (gevluchte, afgebrande

Slide 19 - Slide

Het huis ........... (branden, verleden tijd) gisteren helemaal af.
A
brande
B
branden
C
brandde
D
brandden

Slide 20 - Quiz

Wij .......... (wachten, verleden tijd) vorige week zo lang op die trein.
A
wachten
B
wachte
C
wachtte
D
wachtten

Slide 21 - Quiz

Hij .... (vluchten, verleden tijd) snel weg toen hij haar zag.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchten
D
vluchten

Slide 22 - Quiz

Aan de slag
Maak voor de volgende les alle opdrachten van H4 spelling - pvvt (bladzijde 126). 

Slide 23 - Slide