Lesson 13. 8/2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, mavo
• Leerjaar 3

What are we going to do today?

- Uitleg toets volgende week. 

- Grammar revision 

- Huiswerk 

- Words exam prep 

Lesson goal: at the end of the lesson you feel well prepared for your test for this afternoon. 

Toets volgende week: 

Volgende week woensdag heb je toets chapter 4. (grammar/stones/woordjes)

morgen krijg je laatste stukje grammatica uitleg

en dan wordt donderdag + maandag + dinsdag herhaling + het stellen van vragen. Ik zal in alle gevallen in Teams aanwezig zijn. 

Relative Clauses 

Als je extra informatie over iets/iemand wilt geven, gebruik je een relative clause. (betrekkelijke bijzin in het Nederlands) 

Zo'n bijzin begint meestal met: who, which of that. In het Nederlands begint de zin vaak met die/dat. 

Relative Clauses

Who - personen 

Which - dieren of dingen 

That - personen, dieren of dingen. 

That is informeler dan who/which

Sam, who lives next door, is my best friend. Zonder de relative clause is het nog steeds een goedlopende zin. 

Soms heeft de bijzin alleen extra informatie. Je gebruikt dan nooit that, maar altijd who/which. Deze bijzin staat tussen komma's en kan weggelaten worden zonder dat de zin onduidelijk wordt. 

Carla, who is my best friend, loves to paint. 

Je kunt who/which samen met voorzetsels gebruiken. Meestal staat het voorzetsel dan achteraan in de bijzin. 

The gym which we always practise in, is closed. 

Het voorzetsel kan ook vooraan in de bijzin staan, dit is formeler. Who veranderd dan soms in whom. 

The instructor, about whom you told me, is really nice. 

Whose geeft bezit aan. Je vertaalt het met: 

waarvan, van wie, wiens of wier. 

The girl, whose passion is dancing, went to the club. 

The woman …… helped us at the tourist office was really nice.

1. who
2. which

For lunch we had fish and chips ……. we bought at the food stall on the beach.

1. which
2. whose

The hotel ….. we stayed in was quite expensive

1. who
2. that

Aunt Emma, ….. house is being painted, invited us over this weekend.

1. which
2. whose

Present Simple & Past Continuos

De present simple (PS) is e normale tegenwoordige tijd die we gebruiken. I walk, I sing etc. Je gebruikt deze voor: feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes. 

Bijvoorbeeld: 

We usually get up at 6:15 in the morning. (usually geeft aan dat dit een gewoonte is) 

PS & PC

De Present Continuous (PC) maak je door -ing achter het werkwoord te zetten. Als volgt: to be + hele ww + ing. 

Je gebruikt hem om te zeggen dat iets NU aan de gang is of om irritatie uit te drukken. 

Bijvoorbeeld: 

I am saving my money to buy a new house. (dit sparen ben je nu aan het doen)

Most of my colleagues are nice. But one girl ……. about the work. (irritation)

1. always complains (PS)
2. is always complaining (PC)

The icecream shop where I work ……. a special offer in the summer. (gewoonte)

1. usually has
2. is usually having

I can't find Micheal anywhere. ………. the customers now or is he somewhere else?

1. Does he serve
2. Is he serving

Vertaal:
aanvankelijk

tenzij

uiteindelijk

vroeger

ondertussen

waardoor

de reden daarvoor is

samenvattend

vergeleken met

vanwege

aangezien

feitelijk, eigenlijk

concluderend

om te beginnen

noch.... noch...

vertaal:
zodra, toen eenmaal

vertaal:
tenzij

Vertaal:
totdat

vertaal:
(al) hoewel

vertaal:
aan de andere kant

Do: 

Maak: opdracht 21/22/23/24 

Leren woordjes Exam Prep. + woordjes voor volgende week.