Je gebruikt de ............
wanneer het gaat om feiten / gewoonten en regelmatige gebeurtenissen.
In de zin staan dan vaak woorden als: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly, ever.
Je gebruikt de ............ als je wilt zeggen dat:
1)iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer.
2)iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat. In de zin staat dan vaak: for, in en since.
3)iets in het verleden is gebeurd waarvan je nu het resultaat ziet.
4)iets net of nog niet is gebeurd. In de zin staan dan vaak woorden als: just, lately, recently en yet