4 havo Jong en oud - hoofdstuk 3

4 HAVO
Hoofdstuk 3: Werken & belasting betalen 
Week 3 
Dali Janssen
9:45-10:45
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4 HAVO
Hoofdstuk 3: Werken & belasting betalen 
Week 3 
Dali Janssen
9:45-10:45

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- Opdracht hoofdstuk 2 bespreken (5 min); 
- Terugblik (5 min); 
- Uitleg (30 min); 
- Keuze: * Zelf opdrachten maken;
                  * Verlengde instructie: samen maken (15 min); 
- Afsluiting (5 min).

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Je kunt uitleggen hoe inkomensverdeling genivelleerd en gedenivelleerd kan worden. 
Je kunt verschillende belastingstelsels onderscheiden en beschrijven.
Je kunt met behulp van het gemiddelde heffingstarief of belastingtatief bepalen welk belastingstelsel er moet worden toegepast. 
Je kunt de gevolgen omschrijven van verschillende soorten belastingstelsels voor de netto-inkomens. 


Slide 3 - Slide

Opdracht 2.13

Slide 4 - Slide

Wanneer is het GEEN goed idee om te gaan sparen? Probeer 'rente' en 'inflatie' te gebruiken in je antwoord.

Slide 5 - Open question

Welke van de onderstaande situaties is GEEN voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
Je betaalt maandelijks de kosten af van je mobiele telefoon
B
Je koopt met je maandsalaris een nieuwe wasmachine.
C
Je sluit een hypotheek af voor een woning.
D
Je koopt een auto op afbetaling.

Slide 6 - Quiz

Is je uiteindelijke schuld bij de bank een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Hoofstuk 3: 
inkomstenbelasting

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Inkomstenbelasting

Slide 11 - Mind map

Inkomstenbelasting
--> Iedereen moet over zijn inkomen inkomstenbelasting (loonheffing) betalen. 

--> Dit moet je vooruitbetalen elke maand; 

--> Daarop moet je ieder jaar aangifte doen: teveel of te weinig betaald?

Tip! Je krijgt veel terug als jongeren met een bijbaantje. 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Box 1
Belasting over inkomen uit werk en eigen woning: 
  • Loon uit arbeid & winst uit bedrijf;
  • je mag bepaalde kosten aftrekken van je inkomen, zodat je minder belasting hoeft te betalen (aftrekposten);
  • als je een eigen woning hebt moet je een bedrag bij je inkomen optellen, en daar moet je dus belasting over betalen (eigenwoningforfait).

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

     Belastbaar inkomen 
 
     Brutoloon
  + Bijtellingen
   - Aftrekposten
     --------------------------
     Belastbaar inkomen
eigenwoningforfait
auto van de zaak
b
hypotheekrente 
giften goede doelen
reiskosten woon-werkverkeer 
a

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Julia heeft een belastbaar inkomen van €50.000. Hoeveel € belasting moet zij betalen?
A
€24.750
B
€18.675

Slide 18 - Quiz

Mette heeft een belastbaar inkomen van €80.000. Hoeveel € belasting moet zij betalen?
A
€29.880
B
€39.600
C
€31.276
D
€32.867

Slide 19 - Quiz

Mette heeft een belastbaar inkomen van €80.000. Hoeveel € belasting moet zij betalen? 

uitwerking: ze kan de hele eerste schijf vullen: 
schijf 1: €68.508 x 0,3735 = €25.587,74
er blijft nog over voor schijf 2: 80.000 - 68.508 = €11.492
schijf 2: €11.492 x 0,4950 = €5.688,54
totaal aan belasting betalen: €25.587,74 + €5.688,54 = €31.276,28

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Belasting  
     
    Brutoloon
  + Bijtellingen
   - Aftrekposten
     --------------------------
     Belastbaar inkomen --> uitrekenen met %   
   - Heffingskorting
      --------------------------
     Belasting die je moet betalen
eigenwoningforfait
auto van de zaak
b
hypotheekrente 
giften goede doelen
reiskosten woon-werkverkeer 
a

Slide 23 - Slide

Gemiddelde heffingstarief
Inkomensheffing
-------------------------------------  x100%
Brutoloon

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Nivellering en denivellering
Nivellering: De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding  kleiner.
Denivellering: De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding steeds groter.

Zorgt het Nederlandse belastingstelsel voor (de)nivellering?

Slide 26 - Slide

Belastingtarieven
Kies uit: Progressief / Proportioneel (vlak) / Degressief
A
Proportioneel
B
Progressief
C
Degressief

Slide 27 - Slide

Juist of onjuist?

Het belastbaar inkomen wordt hoger door de aftrekposten.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Welke van de volgende zijn alleen maar aftrekposten?

A
reiskosten en hypotheekrente
B
hypotheekrente en een auto van de zaak
C
loon en eigenwoningforfait
D
studiekosten en eigenwoningforfait

Slide 29 - Quiz

Wat is NIET waar?
A
Door aftrekposten wordt het belastbaar inkomen lager
B
Door een heffingskorting wordt het belastbaar inkomen lager
C
Door een heffingskorting wordt het belastingbedrag lager
D
Door een eigen-woning-forfait wordt het belastbaar inkomen hoger

Slide 30 - Quiz

Keuze:
1: Klassikaal stap voor stap een paar rekenvragen maken

2: Zelfstandig in stilte de rekenvragen maken.
- Nakijken hoofdstuk 2; 
- 3.1 t/m 3.9 (niet heel het hoofdstuk); 
- In stilte & zelfstandig. 
Zelf doornemen: marginaal heffingstarief. 

Slide 31 - Slide

Aan de slag
Wat? - Nakijken van hoofdstuk 2
            - Maken 3.1 t/m 3.9

Hoelang? Tot 10:40 

Hoe? Je mag samenwerken maar op normaal praatniveau. 

Klaar? Nakijken hoofdstuk 3: bekijk ook wat je eventueel verkeerd hebt gedaan.

Huiswerk? Hoofdstuk 3 (3.1 t/m 3.9) af. 


Slide 32 - Slide

Afsluiting
Leerdoelen: 
- Je kunt uitleggen hoe inkomensverdeling genivelleerd en gedenivelleerd kan worden. 
- Je kunt verschillende belastingstelsels onderscheiden en beschrijven.
- Je kunt met behulp van het gemiddelde heffingstarief of belastingtatief bepalen welk belastingstelsel er moet worden toegepast. 
- Je kunt de gevolgen omschrijven van verschillende soorten belastingstelsels voor de netto-inkomens. 

Volgende les: 
Hoofdstuk 2 is af & uitleg van hoofdstuk 3.

Slide 33 - Slide