Dag 8 - Film - roze

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Thema 6 - Film

volgens

• volgens mij = ik denk dat
• volgens mijn zus = mijn zus denkt dat....
• zin: Volgens mij wordt het vandaag mooi weer! 

43

het voordeel

• iets wat goed is
• tegenovergestelde van:   het nadeel
• zin: Het voordeel van een vakantie in Spanje is dat het daar mooi weer is! 

44

de vraag

• als je een vraag hebt, wil je iets weten
• vraag en antwoord
• een vraag stellen
• zin: Ik stel een vraag aan de docent. 

45

wanneer

• hoe laat?
• op welke dag?
• welke tijd? 
• vraagwoord
• zin: Wanneer ben je jarig?
• zin: Wanneer heb je een afspraak met de IND?

46

wat

• dit zeg je als je iets vraagt over een ding
• vraagwoord
• Wat zeg je?
• Wat is je naam?
• Wat vind je lekker? 
•  Wat is dat?

47

welk/welke

• deze of die andere?
• vraagwoord
• het -woord: welk
• de-woord: welke
• zin: Welk boek wil je lezen?
• zin: Welke kleur vind je mooi?

48

Maak de zin af:
Volgens mij ...................

43

Welke zin is goed?

43

1. Volgens mij gaat het vandaag regenen.
2. Ik ga naar huis volgens de fiets.
3. Hij is ziek volgens naar huis.
4. Ik koop volgens bij de supermarkt.

Wat is een voordeel van naar school gaan?

44

Het ............. van vakantie is dat je niks hoeft!

44

Wat is het voordeel als je goed Nederlands spreekt?

44

Waar zie je een vraag?

45

1. Hoe heet je?
2. Van harte gefeliciteerd!
3. Waar woon je?
4. Sterkte!

Welke vraag stel je bij deze foto?

45

1. Wanneer is dit
2. Wat is dit?
3. Wie is dit?

46

1. Wanneer ben je jarig?
2. Welk ben je jarig?
3. Wat ben je jarig?
4. Waarom ben je jarig?

Stel een vraag met "wanneer"

46

............ is dit?

47

1. Waarom?
2. Wanneer?
3. Welke?
4. Wat?

Ik hoor niet ..... je zegt.

47

......... dier is dit?

48

1. Waarom
2. Welk
3. Wanneer
4. Wie

Welke vraag stel je bij deze tekst?

Je gaat met een vriend naar de bioscoop. Je zegt: 'We kunnen naar James Bond, naar Spiderman of naar The Avenger.
.................................................?

48

1. Naar wie zullen we gaan?
2. Naar wat zullen we gaan?
3. Waarom zullen we gaan?
4. Naar welke zullen gaan?