This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
OVER TAAL blok 4
Slide 1 - Slide
Vorige les
Weet je wat de trappen van vergelijking zijn?
Weet je wat samenstellingen zijn?
Slide 2 - Slide
Trappen van vergelijking Groot - .... - ....
Slide 3 - Open question
Trappen van vergelijking .... - schoner - ....
Slide 4 - Open question
Trappen van vergelijking .... - .... - best
Slide 5 - Open question
Trappen van vergelijking veel - .... - ....
Slide 6 - Open question
Vul hier zoveel mogelijk samenstellingen in
timer
1:00
Slide 7 - Open question
Lesdoelen
Na deze les:
- kun je het stappenplan moeilijke woorden goed gebruiken (herhaling);
- kun je de juiste betekenis in een woordenboek opzoeken.
Slide 8 - Slide
Lesopzet
- Lesdoelen doornemen;
- Uitleg stappenplan moeilijke woorden;
-
Slide 9 - Slide
Wat weet je al?
Je hebt al geleerd hoe je zoekwoorden in een woordenboek moet gebruiken.
Je hebt het stappenplan moeilijke woorden al eens geleerd.
Je weet wat grondwoorden zijn.
Je weet wat een samenstelling is.
Weet je het niet meer? kijk in blok 1-2-3 Over taal
Slide 10 - Slide
Wat doe jij als je een woord niet kent? Hoe kun je achter de betekenis komen?
Slide 11 - Mind map
Stappenplan moeilijke woorden
Vaak is opzoeken in een woordenboek niet nodig.
Je kan de betekenis achterhalen door de 4 stappen van het stappenplan te gebruiken.
Slide 12 - Slide
Stap 1
Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd.
Slide 13 - Slide
Stap 2
Kijk naar bekende stukjes in het woord.
Soms is een woord een samenstelling en kun je de betekenis uit de twee woorden afleiden.
Soms heeft een woord een voor- of achtervoegsel waarvan je de betekenis kent.
Slide 14 - Slide
Stap 3
Kijk, als die er zijn, naar de plaatjes bij de tekst.
Slide 15 - Slide
Stap 4
Vraag de betekenis of zoek de betekenis op in een (online) woordenboek.
Veel woorden hebben méér dan één betekenis.
Lees alle betekenissen goed door en kies de betekenis die het beste in de tekst past.
Slide 16 - Slide
voorbeeld:
'Wil je in je nieuwe kamer behang met of zonder motief?
in het woordenboek zie je twee betekenissen.
Deze zin gaat over behang. Je begrijpt dat je betekenis 2 moet hebben.
Slide 17 - Slide
Opdracht
Kies de juiste betekenis van het woord in de zin. Kijk goed naar de betekenis van het woord. Als je woorden niet kent, gebruik je het STAPPENPLAN MOEILIJKE WOORDEN
(blok 4, over taal, theorie)
Slide 18 - Slide
Ik heb een goed ARGUMENT om te laat te komen
A
goed plan
B
goed idee
C
goede reden
D
goede manier
Slide 19 - Quiz
Mijn zus en haar vriendinnen fietsen AFZONDERLIJK naar school, ik ga gelukkig samen met mijn vrienden.
A
op een andere tijd
B
elk apart
C
alleen
D
gezamenlijk
Slide 20 - Quiz
Jos moet tegen de pijn de volgende DOSIS paracetamol innemen: 1000 milligram per keer.
A
hoeveelheid
B
tabletje
C
doosje
D
aantal
Slide 21 - Quiz
Ik eet GEREGELD vis in plaats van vlees.
A
vaak
B
meestal
C
bijna nooit
D
regelmatig
Slide 22 - Quiz
Hij is het niet eens met de ……. 'muziek maakt mensen blij', zijn mening is dat het meer te maken heeft met de soort muziek.
A
stelling
B
reden
C
oorzaak
D
uitspraak
Slide 23 - Quiz
Mijn familie slaapt nog, maar ik ben ....... aan het joggen
A
praktisch
B
reeds
C
geregeld
D
garantie
Slide 24 - Quiz
welke betekenis ken je van het woord "brommen"
Slide 25 - Mind map
Zoek "brommen" op in een online woordenboek. Welke betekenissen vind je?
Slide 26 - Open question
Onze buurman heeft de belastingdienst opgelicht. Hij is betrapt en moet nu brommen. Wat betekent brommen in deze zin?
A
zacht zoemend geluid maken.
B
in de gevangenis zitten
C
mopperen op iemand
D
op een bromfiets rijden
Slide 27 - Quiz
(huiswerk)opdracht
- Wat: Leer de theorie en maak: blok 4, Over taal, opdracht 27 t/m 30;
- Hoe: je maakt dit alleen of in stil overleg met je buur;
- Tijd: tot vijf minuten voor het eind van de les.
Slide 28 - Slide
Leerdoelencheck
- Kan je het stappenplan moeilijke woorden goed gebruiken (herhaling)?
- Kan je de juiste betekenis in een woordenboek opzoeken?
Slide 29 - Slide
(huiswerk)opdracht
Maak opdracht 4.12 opdracht 29 en 30 in de online methode
of
in je schrift opdracht 29 en 30 blz 188-189
Slide 30 - Slide
Figuurlijk taalgebruik
Slide 31 - Slide
uitdrukkingen opzoeken in het woordenboek.
Kijk altijd bij het belangrijkse woord in het woordenboek.
'Er zit een addertje onder het gras.'
Slide 32 - Slide
Opdracht
Je krijgt zo een aantal uitdrukkingen te zien.
Bij welk woord zoek je deze op in het woordenboek?
DUS:Niet de betekenis van de uitdrukking opschrijven maar het woord dat je opzoekt omde betekenis te vinden in het woordenboek.
Slide 33 - Slide
Joop kijkt door een roze bril.
Slide 34 - Open question
Miriam straalt helemaal.
Slide 35 - Open question
Bodhi loopt met zijn hoofd in de wolken.
Slide 36 - Open question
Olaf gaat op zijn strepen staan.
Slide 37 - Open question
Sabrina heeft haar diploma met de hakken over de sloot gehaald.