This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
5 havo ECONOMIE || 2021-2022
Slide 1 - Slide
Programma
Vorige les
Lesdoelen
Theorie
Aan de slag
Evaluatie
Slide 2 - Slide
Uit welke uitkomst is te zien dat meeliftersgedrag mogelijk is?
A
4,4
B
-2,6
C
0,0
D
Er is geen meeliftersgedrag mogelijk.
Slide 3 - Quiz
Lesdoelen
Aan het einde van de les
Afspraken stabiliteitspact noemen.
Met behulp van overheidsuitgaven en overheidsontvangsten het overheidstekort en de toename van de staatsschuld berekenen.
Stroomgrootheden en voorraadgrootheden onderscheiden.
Nadelen te hoog overheidstekort verklaren.
Staatsschuldquote berekenen.
Slide 4 - Slide
Als de overheid een financieel tekort heeft en er is sprake van een crisis. Wat gebeurt er dan met het tekort van de overheid?
Slide 5 - Open question
De overheid in crisis & afspraken
Financiële crisis
Overheid geeft meer uit aan bijvoorbeeld uitkeringen & projecten.
De overheid krijgt minder binnen aan belastingen.
Stabiliteits- en groeipact
Overheidstekort --> 3% van het bbp
Staatsschuld --> 60% van het bbp.
Slide 6 - Slide
Van landen in de eurozone mag de staatsschuld niet hoger zijn dan 60% van het bruto binnenlands product. Nederland heeft een bbp van € 678 miljard en een staatsschuld van € 480 miljard. Bereken de staatsschuld als percentage van het bbp.
A
29,2%
B
41,3%
C
70,8%
D
141,3%
Slide 7 - Quiz
Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld
A
Deze worden hoger
B
Deze blijven gelijk
C
Deze worden lager
Slide 8 - Quiz
Wat is de EMU?
A
Alle landen binnen Europa
B
Alle landen binnen de Europese Unie
C
Alle landen die met de euro betalen
Slide 9 - Quiz
Inhoud stabiliteits- en groeipact
EMU-landen
Waarschuwing bij overtreding van de norm.
Boete
Overheidstekort = begrotingstekort
Uitgaven zijn groter dan de inkomsten.
Stroomgrootheid --> gemeten over een periode.
Slide 10 - Slide
Wat zijn GEEN inkomsten voor de overheid?
A
Belastingen
B
Premies
C
Accijnzen
D
Subsidies
Slide 11 - Quiz
Staatsschuld
Voorraadgrootheid --> gemeten op een bepaald moment.
De overheid moet lenen
Banken
Andere bedrijven
Pensioenfondsen
Particulieren
--> obligatie
Slide 12 - Slide
Wat houd een staatsobligatie in?
Slide 13 - Open question
stroomgrootheid
voorraadgrootheid
inkomen
consumptie
werkloosheid
loon
vermogen
Slide 14 - Drag question
Gevolgen te groot overheidstekort
Inflatie
Als de overheid te veel uitgeeft --> vraag naar producten stijgt --> prijzen goederen stijgen.
Rente
De overheid moet veel lenen --> prijs van lenen stijgt.
Overige taken komen in gevaar
Hoge staatsschuld --> er moet veel uitgegeven worden aan rente --> niet beschikbaar voor andere doeleinden.
Slide 15 - Slide
Hoe bereken je de staatsschuldquote?
Slide 16 - Open question
Staatsschuldquote
Staatsschuld van landen is moeilijk te vergelijken.
Staatsschuldquote --> staatsschuld : bbp x 100%
Slide 17 - Slide
Onder welke voorwaarde daalt de staatsschuldquote terwijl de staatsschuld stijgt?
A
Als het BBP naar verhouding meer afneemt dan de staatsschuld toeneemt.
B
Als het BBP naar verhouding meer toeneemt dan de staatsschuld toeneemt.
C
Als de staatsschuld naar verhouding meer toeneemt dan het BBP toeneemt.
D
Als de staatsschuld naar verhouding minder toeneemt dan het BBP toeneemt.