L2: herhaling Gram. woordsoorten H1,3,4,5 en zinsdelen H1,3,4

Voorbereiding eindtoets grammatica
 woordsoorten H1, 2, 3, 4, 5 
zinsdelen: H1, 2, 3, 5
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voorbereiding eindtoets grammatica
 woordsoorten H1, 2, 3, 4, 5 
zinsdelen: H1, 2, 3, 5

Slide 1 - Slide

zinsdelen: H1, 2, 3, 5

Slide 2 - Slide

Bij welke zin hoor ''te'' bij het werkwoordelijk gezegde?
A
Halima besloot een nieuwe auto te kopen.
B
Marc zette zijn groene Saab te koop.

Slide 3 - Quiz

In welke zinnen staat een werkwoordelijke uitdrukking?
A
Jij laat je wel makkelijk op de kast jagen!
B
De conciërge laat haar de vloer vegen.
C
De dief beloofde op het rechte pad te blijven.
D
Jorn werd voor het lapje gehouden.

Slide 4 - Quiz

Wat is de wg van deze zin?

Meneer Van Zanten viel meteen maar met de deur in huis.
A
viel
B
viel meteen met de deur in huis
C
viel met de deur in huis

Slide 5 - Quiz

Wat is de wg van de tweede zin?

Ik ben er klaar mee. Hier trek ik de lijn.
A
trek
B
trek de lijn
C
trek ik de lijn

Slide 6 - Quiz

Wat is de wg van deze zin?

Ik ben even aan het telefoneren.
A
ben aan het telefoneren
B
ben telefoneren
C
ben

Slide 7 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
Deze zin heeft een ...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
Deze zin heeft een...
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zin?
De vervelende afwas bleef lang staan.
A
bleef
B
afwas bleef
C
afwas blijft vervelend
D
er is geen naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

De obwb in deze zin is?
De strikt geheime onderzoeksopdracht is helaas uitgelekt.
A
strikt
B
strikt geheime
C
helaas
D
strikt geheime / helaas

Slide 11 - Quiz

Wat is (zijn) in deze zin de obwb(en) ?
Trillend van de zenuwen kamden ze het dichte, bijna ondoordringbare struikgewas uit.
A
trillend
B
van de zenuwen
C
bijna
D
van de zenuwen / bijna

Slide 12 - Quiz

Alle obwb'en zijn:
Verlamd van schrik staarden enkele jonge agenten, dienders in opleiding, naar het dreigend brullende beest.
A
van schrik
B
dreigend
C
van schrik / dreigend
D
brullende

Slide 13 - Quiz

Woordsoorten: H1 t/m 5

Slide 14 - Slide

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.
A
me=pers jullie=bez je=pers
B
me=bez jullie=pers je=bez
C
me=pers jullie=pers je=bez
D
me=bez jullie=bez me=bez

Slide 15 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.
A
jou=pers jullie=pers jouw=bez
B
jou=pers jullie=bez jouw=bez
C
jou=bez jullie=pers jouw=bez
D
jou=bez jullie=bez jouw=bez

Slide 16 - Quiz

Zij geeft hun hen aan hen.
hun-hen-aan-hen=
A
bez-zn-vz-zn
B
pers-bez-vz-pers
C
bez-pers-vz-pers
D
bez-zn-vz-pers

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Ineke gaat naar de stad.

gaat is een..
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 19 - Quiz

Ze BLIJFT een apart geval.
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord

Slide 20 - Quiz

Wat is GEEN koppelwerkwoord?
A
Lijken
B
Lopen
C
Dunken
D
Schijnen

Slide 21 - Quiz

Zij heeft haar fiets zelf GEREPAREERD.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 22 - Quiz

Zij HEEFT haar fiets zelf gerepareerd.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 23 - Quiz

Rieke is donderdag ziek GEWORDEN.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 24 - Quiz

Alle leerlingen van het Montessori Lyceum Rotterdam kregen plotseling vrij.
Welk woord is "alle"
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 25 - Quiz

zoveelste
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 26 - Quiz

Het 6e lesuur zijn wij vrij.

wat is 6e?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 27 - Quiz


Wat heb je gisteren gedaan?

Wat =
A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 28 - Quiz

Wil jij wat drinken? Wat =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quiz


Wat heb je gisteren gedaan?

Wat =
A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

Iemand loopt naar de bakker.
Iemand =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

Ik vond deze les...
A
te moeilijk
B
te makkelijk
C
een goede voorbereiding op de toets
D
anders (vertel...)

Slide 32 - Quiz