Fictiebegrippen (nog niet af)

Theorie fictie
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with text slides.

Items in this lesson

Theorie fictie

Slide 1 - Slide

Bedoeling van fictie
  • meeleven met personages
  • nadenken over de wereld/ zichzelf
  • nadenken over het onderwerp
  • genieten van de schrijfstijl
  • ontspanning

Slide 2 - Slide

Fictie 1.1 realistisch en niet-realistische fictie
Fictie die 'net echt echt is' noemen we realitische fictie.
Bijvoorbeeld: films of boeken over de oorlog, of over een straatbende.
Het verhaal is verzonnen, maar het zou zo gebeurd kunnen zijn.
Fictie die niet waar kan zijn noemen we niet-realitische fictie.
Bijvoorbeeld: films of boeken over sprookjes of fantasy

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Genres
Bekende genres (= verhaalsoort)
Detective
Thriller
Fantasy
Oorlogsroman
Psychologische roman

Slide 5 - Slide

Detective
Een verhaal waarin een speurder probeert te achterhalen wie een misdrijf heeft gepleegd.

Slide 6 - Slide

Thriller
Een spannend verhaal waarin de hoofdpersoon in een levensbedreigende situatie terechtkomt. 


Slide 7 - Slide

Fantasy
Een verhaal met fantasiewezens in een fantasiewereld.

Slide 8 - Slide

Science fiction
Een toekomstverhaal (vaak in de ruimte/ruimtevaart of nieuwe technieken).

Slide 9 - Slide

Dystopische roman
Een verhaal over een wereld die door rampen of dictatuur bijna niet meer leefbaar is.
- toekomst
- dystopie vs. utopie

Slide 10 - Slide

Ontwikkelingsroman
Een verhaal over het volwassen worden van een (jonge) hoofdpersoon.
- coming on age

Slide 11 - Slide

Psychologische roman
Een verhaal waarin de nadruk ligt op de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon (meer dan op de gebeurtenissen).

Slide 12 - Slide

Reisverhaal
Een verhaal waarin een verslag wordt gegeven van een reis
(vaak non-fictie).

Slide 13 - Slide

Avonturenroman
In een avonturenroman speelt 'een held' de hoofdrol. Er gebeuren allerlei spannende dingen en daar gaat het om in dit boek.

Slide 14 - Slide

Historische roman
Een verhaal waarin een belangrijke gebeurtenis (of gebeurtenissen) een belangrijke rol spelen.

Slide 15 - Slide

Oorlogsroman
Een verhaal dat zich afspeelt in een oorlog (voornamelijk Tweede Wereldoorlog).

Slide 16 - Slide

Geëngageerde roman
Een verhaal waarin eigentijdse problemen in onze samenleving aan bod komen.

Slide 17 - Slide

Andere culturen
Boeken over onbekende landen, volken of streken. Je maakt kennis met mensen die op een totaal andere manier leven.

Slide 18 - Slide

Volksverhalen
  • Sprookje
  • Mythe: verhalen die antwoord geven op de raadsels van het leven (Griekse mythe)
  • Sage: verhalen over dappere helden uit oude tijden
  • Legende: godsdienstig verhaal rond Christus, Maria of andere heilige figuren (Efteling)

Slide 19 - Slide

Basisstructuur
plot
open einde
gesloten einde

Slide 20 - Slide

Basisstructuur
Een verhaal is een aaneenschakeling van gebeurtenissen die samen een geschiedenis vertellen, dit noem je het plot.
  • In veel verhalen: personage heeft een doel, wordt geholpen door iemand, er zijn hindernissen en obstakels, doel wordt bereikt (gesloten einde).
--> Wordt het doel niet bereikt? Zit je nog met vragen? Dat is een open einde.

Slide 21 - Slide

Verschillende verhaallijnen
Soms kan een verhaal verschillende verhaallijnen hebben, zoals in series.
  • Verschillende belangrijke personages hebben verschillende doelen.
  • De paden van deze personages kruisen elkaar regelmatig.

Slide 22 - Slide

Personages
*hoofdpersoon
*bijpersonen

Slide 23 - Slide

Hoofdpersoon

Een hoofdpersoon herken je aan de volgende dingen:

- wordt uitgebreid beschreven

- het grootste deel 'beleef' je vanuit de ogen van dit personage

- het doel van het boek is het oplossen van een groot probleem of een belangrijke opdracht van dit personage

- wordt een round character genoemd

Slide 24 - Slide

Personages beschrijven en karakterontwikkeling

Je kunt personages beschrijven aan de hand van:

- Uiterlijk

- Kenmerken (geslacht, leeftijd, gezondheid, achtergrond)

- Karaktereigenschappen

- Relaties met andere personages

- Ontwikkeling (kijk naar begin van het boek, einde van het boek en welke gebeurtenissen zijn/haar ontwikkeling beïnvloeden)



Slide 25 - Slide

Bijfiguren
Een bijfiguur herken je vaak als volgt:
- Wordt eenvoudig beschreven, summier, wel aandacht voor het uiterlijk. 
- Is vaak of leuk of niet, slecht of goed: ze helpen de hoofdpersoon of JUIST niet. 
- Zijn vaak een stereotype, oftewel een flat character.

Slide 26 - Slide


Helper


helpt de hoofdpersoon het probleem op te lossen.





Tegenstander


maakt het de hoofdpersoon moeilijk

Bijfiguren

Slide 27 - Slide

Perspectieven
Voor voorbeelden en extra informatie: KERN handboek, blz. 120

Slide 28 - Slide

Perspectief: een punt van waaruit iemand naar iets kijkt of waarneemt

Slide 29 - Slide

Perspectief
Bepaalt de visie op gebeurtenissen en personages

De lezer / kijker kun je manipuleren.

Slide 30 - Slide

Ik-perspectief
  • Een 'ik' beleeft het verhaal
  • toegang tot gedachtes
  • inleven in personage
  • subjectief

Alwetende verteller
  •  weet alles (over personages en afloop)
  • geeft commentaar
  • richt zich tot de lezer
  • denk aan sprookjes: er was eens...
Personaal perspectief
  • Een 'hij/zij' beleeft het verhaal
  • toegang tot gedactes
  • iets meer afstand dan het ik-perspectief

Meervoudig perspectief
  • wisselend perspectief vanuit meerdere personen
  • verschillende invalshoeken bij verschillende gebeurtenissen

Slide 31 - Slide

Chronologie
De gebeurtenissen in het verhaal volgen elkaar op in chronologische volgorde, maar niet altijd!
  • In medias res
  • flashforward (vooruitblik)
  • flashback (terugblik)
  • Versnellen
  • tijdsprongen
  • vertragen 

Slide 32 - Slide

Chronologie
in medias res
Een verhaal begint midden in een actie. Daarna begint het verhaal en de voorgeschiedenis. Later in het verhaal kan de actie terugkomen.

Flashback (terugblik)

Slide 33 - Slide

Thema
Meestal in een paar woorden of een zin weer te geven.
Is eigenlijk de kortste samenvatting die je van het boek kunt geven.

Slide 34 - Slide