§3.1 Formules van stoffen

In de vorige hoofdstukken
Deeltjes model = molecuulmodel
:  Zuivere stoffen bestaan uit 1 soort deeltjes,
vast, vloeibaar en gas




1 / 36
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

In de vorige hoofdstukken
Deeltjes model = molecuulmodel
:  Zuivere stoffen bestaan uit 1 soort deeltjes,
vast, vloeibaar en gas




Slide 1 - Slide

moleculen
Deeltjes model = molecuulmodel
:  Zuivere stoffen bestaan uit 1 soort moleculen

Moleculen bestaan uit kleinere deeltjes: atomen



Een watermolecuul bestaat uit 1 O-atoom en 2 H-atomen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

stof                    molecuultekening       molecuulformule
glucose
1 molecuul
C6H12O6
atoom

Slide 4 - Slide

molecuul tekening
molecuul formule


    CO2


     H2O

naam


koolstofdioxide


water
Er bestaan +- 110 verschillende atomen. Atomen kunnen moleculen vormen. Er bestaan miljoenen verschillende soorten moleculen / stoffen.

Slide 5 - Slide


Welke van de molecuultekeningen A of B is een mengsel?
A
A
B
B
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 6 - Quiz


Hoeveel moleculen zijn er hier in totaal afgebeeld?
A
5
B
2
C
3
D
16

Slide 7 - Quiz


Hoeveel moleculen zijn er in totaal in molecuultekening B te zien en hoeveel atomen in totaal?
A
2 moleculen en 2 atomen
B
3 moleculen en 2 atomen
C
3 moleculen en 6 atomen
D
2 moleculen en 6 atomen

Slide 8 - Quiz

Formule van een stof
NH3


NH3
ammoniak
hier staat een 1, maar die laat je weg
coëfficient:
het getal voor het molecuul. geeft aan hoeveel moleculen er zijn.
index: het getal in het molecuul.
Geeft aan hoeveel atomen van 1 soort er in 1 molecuul zitten

Slide 9 - Slide

formule van een stof
Let op!
De index komt achter het symbool!
H2O        2 H atomen, 1  O atoom           
CO2                   
C6H12O6                       

Slide 10 - Slide

4 CO2 wil zeggen 4 x het hele deeltje CO2
4 CO2
= 4 x C-atoom
= 8 x O-atoom

Slide 11 - Slide

teken opdracht
Teken  3  H2O

Slide 12 - Slide

teken opdracht
Teken  3  H2O

Slide 13 - Slide

6 CO2

Hoeveel O-atomen in totaal?
A
6
B
1
C
2
D
12

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

maken opgave 1 tm 9
bouw  
H2
H2O
C3H8
NH3

Slide 16 - Slide

namen van stoffen

  • metalen
  • (zouten)

  •    niet-ontleedbare moleculaire stoffen
  • ontleedbare moleculaire stoffen

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

naam en formule metalen
De naam is de naam van de atoomsoort  (element)
De formule is het symbool van de atoomsoort (element)
Fe = ijzer
Au = goud
magnesium = Mg
Metalen zijn altijd vaste stoffen behalve kwik  =  Hg
Kwik is vloeibaar

Slide 19 - Slide

 moleculaire stoffen
ontleedbare en niet-ontleedbare stoffen

uit meerdere atoomsoorten
uit 1 atoomsoort

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

ontleedbare stoffen

niet ontleedbare stoffen

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

naam en formule niet-ontleedbare moleculaire stoffen (1 atoomsoort)
De naam is de naam van de atoomsoort.
             De formule is het symbool van de atoomsoort,
behalve!!!!     Br I N Cl H O F
Deze bestaan altijd uit 2 atomen!
Br2   I  N2   Cl2    H   O2    F2
Argon = Ar      S = zwavel      zuurstof = O2
H2 = waterstof

Slide 24 - Slide

BrINClHOF    altijd 2 atomen           
Broom    Jood       Stikstof

Chloor      Waterstof       Zuurstof

Fluor

Slide 25 - Slide

naam en formule van ontleedbare moleculaire stoffen
Er wordt gebruik gemaakt van Griekse telwoorden:
mono- di- tri- tetra- penta- hexa-
In de naam komen de Griekse telwoorden voor de atoomnaam, in de formule komt het getal achter het symbool!
De naam eindigt op -ide
                     Koolstofdioxide = CO2
                          Diwaterstofmonosulfide = H2S
                                     Difosforpentaoxide    =   P2O5


zuurstof  O  oxide
zwavel   S  sulfide
waterstof  H   hydride
 

Slide 26 - Slide

Welke formule hoort bij de stof fosfortrichloride
A
3PCl
B
P3Cl
C
P3Cl3
D
PCl3

Slide 27 - Quiz

Welke formule voor de vloeistof koolstofdisulfide is juist?
A
C2S (l)
B
2 CS (l)
C
CS2 (l)
D
2 CS (aq)

Slide 28 - Quiz


Waar zie je een mengsel? en waar ontleedbare moleculen?
A
A een mengsel C ontleedbaar
B
A ontleedbaar A een mengsel
C
A en B een mengsel A, B en C ontleedbaar
D
geen mengsel A en B ontleedbaar

Slide 29 - Quiz


Welke is/zijn  een mengsel?
A
A, B en D
B
C
C
C en D
D
D

Slide 30 - Quiz

Sommige stofnamen zijn zo ingeburgerd dat ze zo blijven. (uit je hoofd leren dus....)
water             H2O
methaan        CH4
propaan        C2H6
butaan              C4H10
ammoniak       NH3
        glucose          C6H12O6

Slide 31 - Slide

Er zijn 2 soorten elementen (atoomsoorten):
metalen en niet-metalen     (metalen geleiden stroom)

Slide 32 - Slide

Er bestaan drie soorten stoffen.

  • metalen (bestaan uit alleen metaal atomen)
                 Cu (s) = koper   Ag  (s)  zilver
  • moleculaire stoffen (bestaan alleen uit niet-metaal atomen)                                                                                                     H2O = water                
  • zouten (bestaan uit metaal-atomen + niet metaal-atomen)                                                                                                             CuCL2 = koperchloride

Slide 33 - Slide

metaal, zout of moleculaire stof?
Al
CO2
NaCl
FeBr3
C3H8
Mg
CuSO4
O2
Ne

Slide 34 - Slide

metalen geleiden stroom.

zouten geleiden alleen stroom als ze zijn opgelost of als ze vloeibaar zijn.

moleculaire stoffen geleiden nooit stroom.
Hoe kun je het verschil op macroniveau onderzoeken?

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide