What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Montag, den 8. November 2021
Kapitel 2 Gesundheit
3 Havo - Van Rijssen
1 / 40
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Kapitel 2 Gesundheit
3 Havo - Van Rijssen
Slide 1 - Slide
Heute:
Lernziele
- Am Ende dieser Stunde kennt jeder alle Wortschatz über der Körper/die Gesundheit.
- Am Ende ist alle Theorie über die Fälle wiederholt.
*Wann der/die/das?
* Fälle = naamvallen
Slide 2 - Slide
Satz der Woche
Ich habe leider meine Hausaufgaben nicht gemacht.
Slide 3 - Slide
Was bedeuten die Wörter?
Slide 4 - Slide
Die Muskeln.
Die Muskeln tun weh wenn ich Sport getrieben habe.
A
de benen
B
de spieren
C
de armen
D
de buik
Slide 5 - Quiz
Vertaal: de spierpijn
Slide 6 - Open question
der Schritt:
Der erste Schritt hat mich sechzig Versuche gekostet.
A
de trede
B
de keer
C
de poging
D
de stap
Slide 7 - Quiz
Vertaal: der Hauschnupfen
Slide 8 - Open question
Übersetz: de ziekte
Slide 9 - Open question
Gute Besserung
A
Goedendag
B
Beterschap
Slide 10 - Quiz
Vertaal: Beterschap
Slide 11 - Open question
Vertaal: de koorts
Slide 12 - Open question
erkältet.
Ich bin schon lange erkältet.
A
koud geworden
B
warm geworden
C
verkouden
D
duizelig
Slide 13 - Quiz
Übersetz: het ziekenhuis
Slide 14 - Open question
Der Körper.
Mein ganzes Körper tut weh
A
Het lichaam
B
het been
C
de arm
D
het hoofd
Slide 15 - Quiz
brauchen
A
gebruiken
B
nodig hebben
Slide 16 - Quiz
Open de volgende dia en probeer het juiste lichaamsdeel bij het plaatje te vinden.
Klik het lichaamdeel aan.
Er komt een hele reeks mogelijke antwoorden in beeld.
Klik de juiste aan tot ze allemaal weggespeeld zijn.
Slide 17 - Slide
learningapps.org
Slide 18 - Link
Open de volgende dia en probeer het juiste lichaamsdeel bij het plaatje te vinden.
Sleep het woord naar het plaatje
Wanneer het antwoord goed is verdwijnt het vanzelf.
Slide 19 - Slide
https:
Slide 20 - Link
das Ohr
das Gesicht
die Nase
der Arm
der Finger
der Mund
das Auge
der Zahn
die Hand
der Bauch
der Rücken
das Bein
der Fuß
Slide 21 - Drag question
Regels geslacht
Leer de volgende regels zoveel mogelijk uit je hoofd.
Morgen stel ik daar vragen over.
Slide 22 - Slide
Mannelijke woorden:
alle mannelijke mensen en dieren:
der Lehrer
alle dagen van de week:
der Montag
alle seizoenen:
der Sommer
alle maanden:
der Oktober
der Kater
uitleg
Slide 23 - Slide
Vrouwelijke woorden:
alle vrouwelijke mensen en dieren:
die Oma
de meeste woorden op -e:
die Adresse
alle woorden op -ung:
die Zeitung
alle woorden op -schaft:
die Freundschaft
alle woorden op -heit:
die Freiheit
alle woorden op -keit:
die Fröhlichkeit
die Katze
uitleg
Slide 24 - Slide
Onzijdige woorden:
alle woorden op -chen:
das Kaninchen
alle woorden op -lein: das Büchlein
de meeste het-woorden:
das Dorf
das Buch
uitleg
Slide 25 - Slide
Naamvallen
In het Duits veranderen de lidwoorden.
In het Duits hebben de lidwoorden 4 verschillende vormen=
NAAMVALLEN
1e naamval
- gebruiken we als het zinsdeel onderwerp is.
(2e vorm
=naamval gebruiken we voor uitdrukkingen met van.)
3e
naamval
- als zinsdeel meewerkend voorwerp is.
4e
naamval
- als zinsdeel lijdend voorwerp is.
Slide 26 - Slide
Goed onthouden!
1e naamval = onderwerp
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp
Slide 27 - Slide
Uit je hoofd leren!
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e
der Mann die Frau das Kind die Kinder
4e
den
Mann die Frau das Kind die Kinder
1e
ein Mann ein
e
Frau ein Kind mein
e
Kinder
4e
ein
en
Mann ein
e
Frau ein Kind mein
e
Kinder
Slide 28 - Slide
Vandaag leer je de 2 belangrijkste!
Hoe ziet dat eruit met de lidwoorden (bepaald en onbepaald)
1e en 4e naamval: onderwerp en lijdend voorwerp
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e naamval
(onderwerp)
Nominativ
der/ein
Mann
die/eine
Frau
das/ein
Kind
die/keine Kinder
4e naamval
(lijdend voorwerp)
Akkusativ
den/einen
Mann
die/eine
Frau
das/ein
Kind
die/keine
Kinder
Slide 29 - Slide
ontleden in zinsdelen
Onderwerp (Nominativ)
en
lijdend voorwerp (Akkusativ)!
Hoe vind je
het onderwerp
?
Wie/Wat + gezegde
De man
koopt een boek.
Der Mann
kauft ein Buch.
Hoe vind je het
lijdend voorwerp?
Wie/Wat + gezegde + onderwerp
De man koopt
een boek.
Der Mann kauft
ein Buch.
Slide 30 - Slide
Vul het onbepaald lidwoord in
1. Er ruft e... Mädchen(o).
2.Wir haben e.... Tochter (v).
3.Hast du e..... Freund (m).
4.Er kauft e.... Dose (v) Cola.
5. E..... Banane (v) ist gelb.
6. E.... Arzt (m) arbeitet viel.
7. Das ist auch e..... Meinung.
Slide 31 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord
geeft een relatie aan tussen een persoon en een zelfstandig naamwoord.
mijn-
mein-
ons, onze
unser-
jouw, je
dein-
jullie
euer/eur-
zijn
sein-
hun
ihr-
haar
ihr-
uw
Ihr-
Let op de schrijfwijze van euer/eure!
euer
Vater/
eure
Mutter
De bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgang als het onbepaalde lidwoord!
Slide 32 - Slide
Ein- Gruppe
Deze woorden gaan net zoals
"ein"
:
mein-, dein- ,sein- ,ihr- ,unser- ,euer- ,ihr- ,Ihr-
Dus: is het "
einen
Pullover", dan kan het ook met het woord "dein"........
namelijk: "
deinen
Pullover"
Slide 33 - Slide
vul het juiste bezittelijke vnw. in.
1. ........ (Mijn) Freund wohnt in Berlin.
2. Wohnt (uw)....... Kind nicht mehr zu Hause?
3. Kommen (zijn) ......... Freunde auch?
4. Ich liebe (mijn)....... Gesundheit.
5. Wir besuchen (onze) ........ Onkel.
6. Er besucht (zijn) ........... Opa oft.
7. Ist (jullie) ......... Leben echt so schwer?
Slide 34 - Slide
Als een zinsdeel onderwerp van de zin is, gebruik je ...
A
De 1e naamval
B
De 2e naamval
C
De 3e naamval
D
De 4e naamval
Slide 35 - Quiz
Als een zinsdeel lijdend voorwerp van de zin is, gebruik je ...
A
De 1e naamval
B
De 2e naamval
C
De 3e naamval
D
De 4e naamval
Slide 36 - Quiz
Vul de juiste naamvallen in:
D... Frau sieht d... Mann
A
Die Frau, das Mann
B
Der Frau, die Mann
C
Die Frau, der Mann
D
Die Frau, den Mann
Slide 37 - Quiz
Vul de juiste naamvallen in:
D... Kinder sehen d... Frau
A
Die Kinder, das Frau
B
Die Kinder, die Frau
C
Das Kinder, der Frau
D
Das Kinder, die Frau
Slide 38 - Quiz
Vul de juiste naamvallen in:
D... Junge sieht d... Hund
A
Der Junge, den Hund
B
Das Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Den Junge, den Hund
Slide 39 - Quiz
Tschüss!
Slide 40 - Slide
More lessons like this
naamvallen uitleg
October 2024
- Lesson with
14 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Duits 1e en 4e naamval herhaling
September 2018
- Lesson with
13 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Duits 1e en 4e naamval herhaling
September 2024
- Lesson with
13 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Kapitel 2 Gesundheit
November 2021
- Lesson with
14 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Oefentoets naamvallen-2
August 2023
- Lesson with
15 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
De 1ste en 4de naamval
October 2018
- Lesson with
25 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Duits 1e en 4e naamval herhaling
September 2018
- Lesson with
31 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Duits 1e en 4e naamval herhaling
May 2022
- Lesson with
31 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2