5.7 - Zintuigen en impulsen

Thema 5 - Waarneming, gedrag en regeling
1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Thema 5 - Waarneming, gedrag en regeling

Slide 1 - Slide

Thema 5 - Waarneming, gedrag en regeling
5.1 - Je omgeving waarnemen
5.2 - Voelen, ruiken, proeven
5.3 - Horen en zien 
5.4 - Het zenuwstelsel
5.5 - Gedrag
5.7 - Zintuigen en impulsen

Slide 2 - Slide

Doorlezen basisstof 5.7
blz 136
Klaar? Doorlezen basisstof 1 t/m 4
Morgen gaan we een oefentoetsje maken
timer
5:00

Slide 3 - Slide

5.7 - Zintuigen en impulsen

Slide 4 - Slide

Doelen van de paragraaf
Je kunt uitleggen wanneer zintuigen prikkels omzetten in zenuwimpulsen
 Je kunt de bouw en functie van drie typen zenuwcellen benoemen

Slide 5 - Slide

Drempelwaarde
In de zintuigcellen ontstaan alleen impulsen als de prikkel sterk genoeg is.

De kleinste prikkel die een impuls veroorzaakt  = de drempelwaarde

Beïnvloeding van de drempelwaarde door gewenning

Slide 6 - Slide

drempelwaarde

Slide 7 - Slide

Impulsfrequentie
Hoe sterker de prikkel, hoe meer impulsen worden doorgegeven
De impulsfrequentie wordt groter.

Slide 8 - Slide

Adequate prikkel
Een adequate prikkel is het type prikkel waar een zintuig speciaal gevoellig voor is. 
Voor deze prikkel heeft het zintuig de laagste drempelwaarde

Slide 9 - Slide

Adequate prikkels 

Slide 10 - Slide

Gewenning
Als een bepaalde prikkel heel lang aanhoudt, ontstaan er in de zintuigcellen soms minder impulsen. Dit noem je gewenning.

Slide 11 - Slide

 Typen zenuwcellen
Drie typen zenuwcellen:
  • Gevoelszenuwcellen
  • Schakelcellen 
  • Bewegingszenuwcellen

Slide 12 - Slide

Gevoelszenuwcel

Slide 13 - Slide

Schakelcel

Slide 14 - Slide

Bewegingszenuwcel

Slide 15 - Slide

 Typen zenuwcellen
Drie typen zenuwcellen:
  • Gevoelszenuwcellen
  • Schakelcellen 
  • Bewegingszenuwcellen

Slide 16 - Slide

welke van de onderstaande uitspraken is juist?
Een gevoelszenuwcel verbindt...
A
een spier met de hersenen
B
de huid met een spier
C
een zintuig met je hersenen
D
zenuwencellen onderling

Slide 17 - Quiz

op een prikkel die de drempelwaarde niet overschrijdt reageer je...
A
... wel
B
... niet
C
... heftiger
D
... nauwelijks

Slide 18 - Quiz

wat is gewenning?
A
je ruikt afval dat iets te lang in de hal heeft gestaan
B
je ruikt de geur van je hond niet meer na een tijdje
C
je ruikt het eten dat thuis wordt gemaakt
D
je ruikt een appeltaart die in de kantine wordt gebakken

Slide 19 - Quiz

Wat voor effect heeft prikkelsterkte op de impulsfrequentie?
A
Bij een sterke prikkel is de impulsfrequentie hoog
B
Bij een sterke prikkel is de impulsfrequentie laag
C
Bij een zwakke prikkel is de impulsfrequentie hoog

Slide 20 - Quiz

Wat is een adequate prikkel
A
De prikkel waar een zintuig gevoelig voor is
B
De kleinste prikkel die een zintuig kan waarnemen
C
Een prikkel waar het zintuig ongevoelig voor is
D
Een signaal dat via de zenuwen naar de hersenen gaat

Slide 21 - Quiz

Verder werken aan posteropdracht

Waarom heeft dit dier juist deze zintuigen sterker ontwikkeld dan de mens?
Hoe draagt dit zintuig bij aan de overleving van het dier in zijn leefomgeving?
Zijn er dieren die een vergelijkbaar zintuig hebben, maar net iets anders gebruiken?
Hoe verschillen de anatomische structuren die bij dit zintuig horen (bijvoorbeeld de ogen van een roofvogel vs. die van een mens)?
Stel dat het dier in een compleet andere omgeving zou leven (bijvoorbeeld een landdier dat in het water moet overleven), hoe zouden zijn zintuigen dan veranderen?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video