What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
V
Inflatie
Inflatie
= geld wordt minder waard
1 / 29
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
This lesson contains
29 slides
, with
interactive quiz
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Inflatie
Inflatie
= geld wordt minder waard
Slide 1 - Slide
Inflatie
Inflatie = algemene stijging van de prijzen
Koopkracht =
hoeveel je kunt kopen van je geld
Koopkracht (stijging of daling) = rentepercentage koopkracht - inflatiepercentage
Slide 2 - Slide
Nadelen van inflatie
Nadelen van inflatie:
koopkracht daalt
Spaargeld wordt minder waard
Ondernemersrisico wordt groter
Slide 3 - Slide
Voordelen van inflatie
Voordelen van inflatie:
de waarde van je schuld wordt minder
voor de concurrentiepositie als de inflatie in het buitenland groter is dan in Nederland
Slide 4 - Slide
CPI
Uitwerking
6921,8 : 65 = 106,5
Let op, indexcijfers nooit een procentteken achter plaatsen!
De CPI geeft de prijsontwikkeling weer van goederen en diensten die huishoudens aanschaffen voor consumptie.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Aandelen zeer beperkt te koop
Niet op winst gericht
Eén eigenaar, soms personeel
Eén persoon is eigenaar/leiding
Meerdere eigenaren/samen de leiding
Aandelen zijn vrij verhandelbaar
Eenmanszaak
ZZP
VOF
BV
NV
Stichting
Slide 7 - Drag question
Slide 8 - Slide
Buik Lorenzcurve
Hoe groter de buik bij de Lorenzcurve,
hoe schever de inkomensverdeling is.
Dus hoe ongelijker het inkomen is verdeeld over een land.
Kleine buik
= inkomen gelijk verdeeld (bv. Nederland)
Grote buik
= inkomen ongelijk verdeeld (ontwikkelingslanden)
Rekenvraag met de Lorenzcurve?
Hoeveel % verdient de rijkste 30% ?
Betekenis lijnen weten
Rood is secundaire inkomensverdeling.
Waarom?
Het inkomen is geniveleerd (inkomens verschillen zijn kleiner geworden) en inkomens worden dus gelijker verdeeld over de bevolking.
Slide 9 - Slide
En de 20% van de bevolking?
Slide 10 - Slide
Wat betaalt de consument?
Van inkoopprijs naar consumentenprijs
inkoopprijs
brutowinstmarge +
verkoopprijs
btw +
consumentenprijs
Kostprijs per stuk
Hiermee bereken je de kostprijs, verkoopprijs en consumentenprijs
PER STUK
Verkoopprijs : aantal producten
In procenten of euro's
21% 9% 0%
Staat altijd aangegeven
Verlaagd BTW tarief op bijvoorbeeld:
9% brood/water
0% medicijnen
21% standaard (luxe goederen)
Slide 11 - Slide
Rekenen met procenten
Van inkoopprijs naar consumentenprijs
inkoopprijs
brutowinstmarge +
verkoopprijs
btw +
consumentenprijs
Standaardsom
De inkoopprijs van een tafel is 125 euro
De brutowinstmarge is 33%
Het BTW-tarief is 21%
Bereken de consumentenprijs (2p)
Verdiepend! Oefenen!
De consumentenprijs is 189 euro
Het BTW-tarief is 21%
De brutowinstmarge is 53,8%
Wat is de inkoopprijs?
3 minuten oefenen, daarna volgt het antwoord.
timer
5:00
Slide 12 - Slide
Rekenen met procenten
Van inkoopprijs naar consumentenprijs
inkoopprijs
brutowinstmarge +
verkoopprijs
btw +
consumentenprijs
Standaardsom
De inkoopprijs van een tafel is 125 euro
De brutowinstmarge is 33%
Het BTW-tarief is 21%
Bereken de consumentenprijs (2p)
Verdiepend! Oefenen!
De consumentenprijs is 189 euro
Het BTW-tarief is 21%
De brutowinstmarge is 53,8%
Wat is de inkoopprijs?
3 minuten oefenen, daarna volgt het antwoord.
timer
5:00
Slide 13 - Slide
Uitwerking
Van inkoopprijs naar consumentenprijs
inkoopprijs
Antwoord in € ....
brutowinstmarge +
53,8%
verkoopprijs
????? = 100%
btw +
21%
consumentenprijs
189 euro = 121%
1. SCHRIJF OP WAT JE WEET EN WAT ZE WILLEN WETEN
De consumentenprijs is 189 euro
Het BTW-tarief is 21%
De brutowinstmarge is 53,8%
Wat is de inkoopprijs?
2. Consumentenprijs naar verkoopprijs?
189 euro = 121%
..... euro = 100%
189 : 121 x 100 = 156,20 euro (afgerond
3. Verkoopprijs naar inkoopprijs?
Verkoopprijs is 156,20 euro
Brutowinstmarge is 53,8%
156,20 : 153,8 x 100 = 101,56 (afgerond)
Tip: narekenen, klopt mijn antwoord. Van inkoopprijs naar consumentenprijs
101,56 + 53,8% = 156,20 (klopt!)
156,20 + 21% = 189,20 (klopt!)
Alle punten binnen :-)!
Slide 14 - Slide
Tips
Altijd exclusief BTW!
Wordt er gerekend met BTW? Dan moet je dat eraf halen (=rekenen met procenten) - komt verderop in deze les terug
Kom je al niet vraag 1? Verzin dan een logisch bedrag en reken dan verder = punten scoren!
Alle begrippen in de afbeelding moet je kennen
Begrippen + berekeningen
Omzet
: al het geld dat er binnenkomt (prijs x afzet)
Afzet
: aantal verkochte producten
Inkoopwaarde
: wat heb ik zelf voor de producten betaald (inkoopprijs x afzet)
Brutowinst
: winst/verlies zonder rekening te hebben gehouden met bedrijfskosten
Bedrijfskosten
: voorbeelden weten! Gas, water, licht, personeel, schoonmaak, afschrijvingen, ...
Nettowinst
: wat blijft er onder de streep over? Winst of verlies. Brutowinst - bedrijfskosten.
Uitwerking
Slide 15 - Slide
Belasting box 3 = vermogensbelasting of vermogensrendementsheffing
Is dit eerlijk?
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Verandering wisselkoers
Koers 1-1-2022
€1 = $1,10
Koers 1-2-2022
€1 = 1,15
Wat zijn hiervan gevolgen voor NL en Amerika?
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Samengestelde rente
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Enkelvoudige rente
Je krijgt ieder jaar alleen rente over het spaarbedrag.
Enkelvoudige rente=(rent
epercentage : 100) x spaarbedrag x jaren
Slide 23 - Slide
Samengestelde interest
Nieuw saldo = Beginsaldo X (groeifactor)^...
Groeifactor = rentepercentage : 100 + 1
bijvoorbeeld: rente = 3%
3: 100 + 1 = 1,03
€ 2000 × 1,03^3 = € 2.185,45
Slide 24 - Slide
Voorbeeld 1
Stel dat je op 1 januari 2015 € 2.000 op een spaarrekening zet.
Je krijgt 3% rente per jaar.
Zolang je niets doet, blijft je saldo stijgen met dit
groeipercentage
:
Op 1 januari 2016 krijg je de rente over 2015 erbij: € 2.000 × 1,03 =
€ 2.060
Op 1 januari 2017 krijg je de rente over 2016 erbij:
€ 2.060
× 1,03 =
€ 2.121,80
Op 1 januari 2018 krijg je de rente over 2017 erbij:
€ 2.121,80
× 1,03 =
€ 2.185,45
Slide 25 - Slide
Voorbeeldsom: samengestelde rente
Er staat €500 op de spaarrekening, tegen 4% rente.
rente 1e jaar → €500 x (1,04)
^
1 = €520,00
rente 2e jaar → €500 x (1,04)
^
2 = €540,80
rente 3e jaar → €500 x (1,04)
^
3 = €562,43
etc.
4% rente = 1,04 4 : 100 + 1
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Inkomsten overheid
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
More lessons like this
Bijles deel 1 (rekenen) - Arbeid en Productie
February 2021
- Lesson with
14 slides
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
6.3 Hoe maak je winst?
December 2018
- Lesson with
28 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
6.3 Winst of verlies?
November 2018
- Lesson with
26 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
De prijs
January 2019
- Lesson with
19 slides
by
Economics
Economie
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3,4
Economie voor vmbo
3.3 Wat betaalt de consument?
August 2018
- Lesson with
35 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
Commercieel H4 | Hoe bepaal je de prijs van artikelen? deel 1
August 2020
- Lesson with
19 slides
Economie & Ondernemen
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
BTW
January 2019
- Lesson with
28 slides
by
Economics
Economie
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3,4
Economie voor vmbo
Leerjaar 3 Hst 5 les 3
March 2020
- Lesson with
17 slides
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4