Het TCP/IP- en Ethernet-model in netwerken

Het TCP/IP- en Ethernet-model in netwerken

Aan het einde van de les kun je...

De vijf lagen van het praktijkmodel van netwerken beschrijven. Het verschil tussen de Ethernet- en TCP/IP-lagen uitleggen. De functies van de toepassingslaag en voorbeelden van protocollen noemen. De rol van de transportlaag en de daarbij behorende protocollen benoemen. De rol van de netwerklaag en het Internet Protocol beschrijven. De data link laag en fysieke laag van het Ethernet beschrijven en hun functies uitleggen.

Wat weet je al over het TCP/IP- en Ethernet-model in netwerken?

De vijf lagen van het praktijkmodel van netwerken

De toepassingslaag, Transportlaag, Netwerklaag, Data link laag, Fysieke laag.

De rol en functies van de toepassingslaag met voorbeelden van protocollen

Toepassingslaag faciliteert communicatie tussen netwerktoepassingen via protocollen zoals HTTP en SMTP.

De twee protocollen van de transportlaag en hun verschillende functies

Transportlaag zorgt voor end-to-end transport van data met protocollen zoals TCP en UDP.

De netwerklaag met het Internet Protocol en zijn functies

Netwerklaag gebruikt IP voor adressering en het bepalen van de route van datapakketten.

De data link laag en fysieke laag van het Ethernet en hun specifieke functies

Data link laag verantwoordelijk voor lokale netwerkcommunicatie, error checking en toegang tot het netwerk. Fysieke laag bezighoudt met fysieke overdracht van data via elektrische signalen of elektromagnetische golven.

Definitielijst

Toepassingslaag: faciliteert communicatie tussen netwerktoepassingen via protocollen zoals HTTP en SMTP. Transportlaag: zorgt voor end-to-end transport van data met protocollen zoals TCP en UDP. Netwerklaag: gebruikt IP voor adressering en het bepalen van de route van datapakketten. Data link laag: verantwoordelijk voor lokale netwerkcommunicatie, error checking en toegang tot het netwerk. Fysieke laag: bezighoudt met fysieke overdracht van data via elektrische signalen of elektromagnetische golven.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.