3.1 Hoe betaal je?

§3.1 Hoe betaal je?
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

§3.1 Hoe betaal je?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Het saldo van de bankrekening Katinka is -€10. Welk woord hoort er achter haar saldo?
A
Debet
B
Credit

Slide 3 - Quiz

Heb je in de volgende gevallen te maken met directe ruil of indirecte ruil?

1. Je ruilt met je vriend een dvd voor een computergame.
2. Je bestelt bij een webshop een paar sportschoenen. Je betaalt ze meteen.
3. In de vakantie pas je een paar keer op bij de buren. In ruil daarvoor mag je aan het eind van de
vakantie een dag mee naar een pretpark.

Slide 4 - Open question

Oud saldo: .........
Ontvangsten: €50
uitgaven: €0
----------------------------------------
Nieuw saldo: €250
A
€300
B
€150
C
€200
D
€250

Slide 5 - Quiz

Chartaal
Giraal
Creditcard
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Ruilmiddel
Plus
Credit
Negatief
Min
Bankpas
Leenmiddel

Slide 6 - Drag question

Een negatief saldo op je bankrekening is een
A
creditsaldo
B
debetsaldo

Slide 7 - Quiz

Wat is giraal geld?
A
Alleen munten
B
Bankbiljetten en creditcards
C
Geld op je bankrekening en gebruik van creditcard
D
Munten en bankbiljetten

Slide 8 - Quiz

Opdracht 1: Sleep de geldsoorten naar de bijbehorende afbeeldingen.
Chartaal geld
Chartaal geld
Giraal geld
Giraal geld

Slide 9 - Drag question

Het bankafschrift van Erik gaf het volgende aan:
Vorig saldo - € 65
Nieuw saldo € 25

Is Erik's saldo toegenomen of afgenomen? Met welk bedrag?
A
Toegenomen met € 25
B
Toegenomen met € 90
C
Afgenomen met € 65
D
Afgenomen met € 90

Slide 10 - Quiz

De drie functies van geld
ruilfunctie
reken functie
spaarfunctie
Bepalen hoeveel peren er nodig zijn om te ruilen tegen 10  kilo tomaten
loon opzij leggen om later een scooter van te kopen
het kopen van een scooter van je loon

Slide 11 - Drag question

Noem een voorbeeld van een directe ruil.

Slide 12 - Open question

Is de formule juist?
Nieuw saldo = Oud saldo + uitgaven - ontvangsten
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
Geld dat bestaat uit bankbiljetten en munten
B
Geld op je bankrekening en munten en biljetten
C
Geld dat op je bankrekening staat
D
Geld dat op je spaarrekening staat

Slide 14 - Quiz

Vul aan:
Als je zonder geld te gebruiken iets ruilt tegen iets anders, noem je dat ...

Slide 15 - Open question

Wat is een saldo?
A
een sprong op de trampoline
B
Het tekort op jouw bankrekening
C
Het bedrag op jouw bankrekening
D
De rente die je krijgt van jouw bank

Slide 16 - Quiz

Als je een positief saldo hebt, dan heb je een ___ saldo op je rekening.
A
Debet
B
Credit

Slide 17 - Quiz

Je saldo was €100,-.
Je koopt iets voor €5,-
Je krijgt van je ouders €10,-
Wat is je nieuwe saldo?
A
€100,-
B
€95,-
C
€100,15
D
€105,-

Slide 18 - Quiz

Goed bezig!
Maak nu de rekenvragen 1 tm 5 op pagina 94 van je boek.

Slide 19 - Slide