HV3 H4 Een eigen bedrijf - Les 1

H4: Een eigen bedrijf - les 1 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4: Een eigen bedrijf - les 1 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet het verschil tussen iemand in loondienst en een zelfstandige
  • Je kunt de afzet en omzet berekenen
  • Je kunt de bruto- en nettowinst berekenen  

Slide 2 - Slide

Werken in loondienst
Je werkt in dienst van iemand anders, de werkgever
Jij bent werknemer en ontvangt daarvoor loon (= salaris

Slide 3 - Slide

Heb je een eigen bedrijf? 
Dan ben je ondernemer, dit noemen we ook wel een zelfstandig ondernemer of kortweg zelfstandige

Slide 4 - Slide

Voor- en nadelen 
Welke voor- en nadelen zijn er aan zelfstandig ondernemer ten opzichte van werken als werknemer in loondienst bij een werkgever? 
voordelen
nadelen
alle verdiensten zijn voor jou
je hebt geen vast inkomen
je kunt veel beslissingen nemen
je bent voor alles zelf verantwoordelijk
je bepaalt zelf je werktijden
je maakt vaak lange werkdagen
je moet zelf voorzieningen regelen voor het geval je ziek of arbeidsongeschikt word

Slide 5 - Slide

Een bedrijf kan een product of dienst verkopen

Slide 6 - Slide

Het doel van een bedrijf is winst maken

Slide 7 - Slide

Afzet
Afzet is het aantal producten dat een bedrijf verkoopt.

Slide 8 - Slide

Omzet
Omzet = afzet x de verkoopprijs

Omzet wordt ook wel opbrengst of verkoopwaarde genoemd.

Slide 9 - Slide

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              (verkoopprijs x aantal verkochte producten)
Inkoopwaarde                              (inkoopprijs x aantal verkochte producten)
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 12 - Open question

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 13 - Open question

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - inkoopprijs
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten - inkoopprijs

Slide 14 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 15 - Quiz

Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000.
Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.

Slide 16 - Quiz

Krijn is deze week tevreden over de behaalde brutowinst.
Uit welke twee delen bestaat de brutowinst?
A
inkoopwaarde & omzet
B
nettowinst & bedrijfskosten

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video

Maken voor de volgende les:
Maken 4.1 tot en met 4.8
(blz. 52-55)

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video