H3 Spelling werkwoorden blz. 132
1 / 18
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Welk trucje pas jij toe als de persoonsvorm tegenwoordige tijd gevraagd wordt?
Slide 6 - Mind map
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Vraag:
Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet? Hoe heet zo'n werkwoord?
Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet? Hoe heet zo'n werkwoord?
Slide 9 - Mind map
Maar:
Wat gebeurt er met het werkwoord houden en lopen als je het in de verleden tijd zet? Hoe noemen we deze werkwoorden?
Wat gebeurt er met het werkwoord houden en lopen als je het in de verleden tijd zet? Hoe noemen we deze werkwoorden?
Slide 10 - Mind map
Gebruik de verleden tijd!
......... (worden) je ook zo misselijk van al die verkiezingspraatjes op tv?
......... (worden) je ook zo misselijk van al die verkiezingspraatjes op tv?
Slide 11 - Open question
Gebruik de verleden tijd!
(antwoorden) .............. jij niet een beetje te snel?
(antwoorden) .............. jij niet een beetje te snel?
Slide 12 - Open question
Gebruik de verleden tijd!
Wat ....... (bestellen) jij gister bij de Mac?
Wat ....... (bestellen) jij gister bij de Mac?
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft toen al zijn misstappen aan de politie ...........(bekennen)
Hij heeft toen al zijn misstappen aan de politie ...........(bekennen)
A
bekent
B
bekend
C
gebekend
D
verkend
Slide 15 - Quiz
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
A
verhuisd
B
geverhuisd
C
verhuist
D
verhuizd
