persoonsvorm-wwg-onderwerp 1mh

      Grammatica zinsdelen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

      Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
1. tijdproef: zin in andere tijd zetten, pv. verandert
2. getalproef:zin in enkelvoud/meervoud zetten

Slide 2 - Slide

onderwerp=

Stel de vraag:wie of wat + pv of wwg?



Slide 3 - Slide

Werkwoordelijk gezegde:

bestaat uit alle werkwoorden in een zin! (dus ook de persoonsvorm erbij)_



Slide 4 - Slide

werkwoordelijk gezegde met te

Een werkwoordelijk gezegde moet altijd goed klinken. Soms moet je ook een voorzetsel toevoegen, zoals 'te'

Voorbeeld: Hij zat te vissen.

Wwg = zat te vissen

Slide 5 - Slide

wwg met 'aan het'

De leerlingen zijn aan het schrijven.

Als je alleen de werkwoorden zou nemen, zou het wwg zijn: zijn schrijven.

Dat klinkt niet, dus het moet zijn: zijn aan het schrijven.

Slide 6 - Slide

Samenvattend:
Als te of aan het voor een werkwoord staan, hoort het bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 7 - Slide

Zoek het wwg. Waaraan liep jij te denken?
A
liep
B
liep denken
C
liep te denken
D
denken

Slide 8 - Quiz

Zoek het wwg. Mirjam was hard aan het nadenken.
A
was aan het denken
B
was aan het nadenken
C
was denken
D
was hard aan het nadenken

Slide 9 - Quiz

Zoek het wwg. Die baby lag de hele tijd te huilen.
A
lag te huilen
B
lag huilen
C
lag de hele tijd te huilen
D
lag

Slide 10 - Quiz

Zoek het wwg. Ik heb lang moeten nadenken.
A
heb nadenken
B
lang moeten nadenken
C
heb moeten
D
heb moeten nadenken

Slide 11 - Quiz

maken Nieuw Nederlands
Blz. 106-107: opdracht 3,5 en 7

Slide 12 - Slide