2.3 Wie leent, maakt schulden

Terugblik
Telefoons in de telefoonzak
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Terugblik
Telefoons in de telefoonzak

Slide 1 - Slide

Over twee jaar wil ik een auto kopen, ik ga hiervoor sparen. 
Mijn wasmachine is al 10 jaar oud, ik ga maar alvast sparen mocht de wasmachine kapot gaan. 
Als ik mijn geld op een spaarrekening zet, heb ik na een paar jaar meer geld op mijn spaarrekening. 
koppel de juiste spaarmotieven aan de tekst
sparen voor een doel
sparen uit voorzorg
sparen voor de rente

Slide 2 - Drag question

Op mijn spaarrekening staat 6 x mijn loon. Dit voor het geval ik plots werkloos word.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 3 - Quiz

Ik zet € 5.000 op een spaardeposito.

Gedurende 5 jaar kan ik niet zonder boete, mijn geld gebruiken.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 4 - Quiz

Om incidentele uitgaven te kunnen betalen, schrijf ik elke maand € 100 over naar mijn spaarrekening.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 5 - Quiz

Elke maand leg ik € 100 opzij om een nieuwe MacBook te kunnen kopen.
A
sparen voor de rente
B
sparen voor een bepaald doel
C
sparen uit voorzorg

Slide 6 - Quiz

Wat is de rente na twee jaar samengestelde rente, als je eerst €300 op rekening had staan en je 2% rente krijgt?

Slide 7 - Open question

Stel de nominale rente is 5% en de inflatie 6%.
Wat gebeurt er met de koopkracht?
A
wordt -1%
B
wordt 1%
C
wordt 11%
D
wordt -11%

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Noem de 4 leenmotieven

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Waarom is dit belangrijk?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide


Tess leent €3000 en kiest voor een looptijd van drie jaar. 
Bereken de kredietkosten. 
A
€97
B
€492
C
€3000
D
€3492

Slide 16 - Quiz

Je leent € 2.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€100
B
€200
C
€300
D
€400

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Jari heeft een schuld van 5000. Hij lost elke maand 500 euro af. De rente is 6,8%. Hoeveel betaald hij het eerste maand aan rente en aflossing.

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Bij welke kredietvorm mag je het afgeloste bedrag steeds weer opnieuw lenen?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 24 - Quiz

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 25 - Quiz

Je mag op je betaalrekening, afhankelijk van je salaris, tot een afgesproken bedrag rood staan.
Welke kredietvorm is dit?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Salariskrediet
D
Spaarlening

Slide 26 - Quiz

Welke kredietvorm kun je afsluiten bij aankoop in een winkel of bij een internetbedrijf?
A
koop op afbetaling
B
doorlopend krediet
C
hypotheek

Slide 27 - Quiz

Wat is een hypothecaire lening?
A
Lening voor de koop van een huis
B
Lening voor de koop van een auto
C
Lening voor de koop van een nieuwe bank
D
Lening voor de koop van een nieuwe ps4

Slide 28 - Quiz

De rente op een hypothecaire lening is relatief laag door:
A
De lange looptijd
B
als je niet betaald mag de bank je huis verkopen
C
de taxatiekosten van woningen zijn hoog
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 29 - Quiz

Zou de rente van een hypothecaire lening lager zijn dan andere leningen?
A
JA, lager
B
Nee, hoger

Slide 30 - Quiz

Welke van de volgende leningen kan je niet bij een bank doen?
A
Private lease
B
Persoonlijke lening
C
Doorlopend krediet
D
Salariskrediet

Slide 31 - Quiz

Welke lening heeft gelijkblijvende termijnen?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Salariskrediet

Slide 32 - Quiz

Hoe noemen we een lening voor een huis
A
Huislening
B
Onderpand lening
C
Hypothecaire lening
D
Huiselijk krediet

Slide 33 - Quiz

Wat betekend een huis als onderpand?
A
De bank altijd aan jou mag vragen hoe je het huis hebt betaald.
B
Dat iemand zijn huis altijd mag verkopen
C
Dat Iemand met een huis altijd het recht heeft om zijn hypotheek over te sluiten.
D
De bank het recht heeft jou huis te verkopen als je het termijnbedrag niet meer kan betalen.

Slide 34 - Quiz

wat is geen consumptief krediet
A
huurkoop
B
hypothecaire lening
C
persoonlijke lening
D
doorlopend krediet

Slide 35 - Quiz

Wat is krediet?
A
De vergoeding voor het gebruik van het geld van de bank
B
De rente en de aflossing samen
C
Een ander woord voor lening
D
Het bedrag dat je betaalt om je lening af te lossen

Slide 36 - Quiz

Wat is een doorlopend krediet?
A
Je kan tot een maximaal bedrag lenen. Dit mag je in delen of in een keer opnemen.
B
Rood staan
C
Je leent een bedrag en betaalt in gelijke termijnen terug
D
Leasen

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Video